Als betrokken leerkracht en / of ouder wil je maar een ding: dat je leerling of je kind het zo goed mogelijk doet.
Hier begint het eerste misverstand. Het belang van de leerkracht is heel anders dan het belang van de ouders/leerling. De leerkracht is verantwoordelijk voor de hele klas en voor de uitkomst van het onderwijs van die hele klas. Als de meerderheid prima gedijt bij de aanpak van de leerkracht, dan is er voor die leerkracht geen noodzaak om de aanpak te wijzigen. Sterker nog: het wijzigen van de aanpak in het belang van een enkele leerling die er niet mee vooruit komt, brengt de voortgang van de klas mogelijk in gevaar.
Een leerkracht wil dat de klas het zo goed mogelijk doet; ouders willen dat _hun_ kind het zo goed mogelijk doet.
Dat is het eerste verschil. Hierbij is de vraag wat ‘goed’ is nog niet beantwoord. Daar bestaan ook verschillen van mening en belang. (zo veel mogelijk, zo snel mogelijk, zo hoog mogelijk, zo gelukkig mogelijk)
Bovendien wordt die leerkracht sterk beinvloed door de belangen van zijn baas (de school) en die school weer door de belangen van de overheid (kostenbeheersing). Van het belang van de leerling naar de mening van de ouders en die leerling, blijft dus maar bar weinig over.
In een ver verleden werd er 1 vorm van onderwijs aangeboden en dat maakte een advies eenvoudig en , in relatie met contacten met ouders, geschikt voor een richting verskeer .
Er is nooit 1 vorm van onderwijsaanbod geweest. De eenheidsworst is van nu en is ontstaan in 1969 met de invoering van de schoolplicht. Voor die tijd waren andere onderwijsvormen toegestaan en zelfs bekostigd.
De vrijheid van onderwijs (scholen mogen zelf de inrichting bepalen) is van 1848.
Maar met de ‘kwaliteitsbeheersing’ (ingezet begin jaren ‘80) wordt er steeds meer druk gelegd op scholen om dezelfde uitkomst te leveren: Zo goedkoop mogelijk, zo snel mogelijk, zo veel mogelijk diploma’s.
Hiermee zijn de ouderbelangen ‘zo gelukkig mogelijk, zo veel mogelijk en zo hoog mogelijk’ verlaten. Bovendien wordt het recht van ouders (menserechtenverdrag) om dat onderwijs te kiezen dat bij hun overtuiging aansluit (zo veel mogelijk, zo hoog mogelijk, zo gelukkig mogelijk) met deze opzet volkomen genegeerd.
Dat is niet iets wat leerkrachten per se willen, maar ze hebben er ook geen invloed op. Het is wel in het belang van scholen want die worden op deze wijze vanzelf van ‘klanten’ voorzien. Klanten die ook nog eens geen stem hebben in de inrichting van het onderwijs, want dat is het grondwettelijk recht van de school.
Kennelijk accepteren we deze commerciële gedachte (scholen moeten zich onderscheiden van andere en we omarmen sport-klassen die elke school kennelijk moet hebben om leerlingen te werven). Waarom vinden we het dan moeilijk om ideeën uit de bedrijfskunde over te nemen.
De wens van scholen om zich te onderscheiden is een eenzijdige wens die past binnen de vrijheid van onderwijs. Ouders en leerlingen hebben niets te wensen. Zij zijn geen ‘klant’ in een vrije markt, maar verplichte afnemer op straffe van boetes, gevangenisstraf of het verlies van uitkeringsrechten. Voor het overige (HBO en WO) zijn ze afhankelijk. Zonder een diploma is het niet mogelijk (vaak zelfs verboden) het beroep uit te voeren dat binnen hun mogelijkheden ligt.
Verschillen tussen scholen versterkt hun afhankelijkheid. Hoe meer scholen verschillen, hoe moeilijker het voor individuele leerlingen wordt een school te vinden die aansluit op de vakken die ze gehad hebben en hoe vaker ze niet toegelaten kunnen worden op een andere school omdat het hen aan basisvaardigheid voor _die_ school ontbreekt.
Bijvoorbeeld: De nieuwe kerndoelen van de basisvorming van het VO zijn beperkt tot ± 70% van de lestijd en de vakken: Nederlands, Engels, Wiskunde, Mens en natuur, Mens en maatschappij, Kunst en cultuur, Beweging en sport.
De rest van de tijd kan naar believe worden ingevuld met; Frans en/of Duits, of scheikunde en/of natuurkunde, of aardrijkskunde en/of geschiedenis, of economie en/of ICT is. En dan heb ik het nog niet over Spaans en/of Chinees, muziek en/of tekenen, verzorging en/of handenarbeid of enig denkbare combinatie van dit alles binnen de beschikbare tijd van ± 9 uur per week.
Ondertussen blijven de regels over doorstromen staan. In het ‘vrije deel’ mogen dus ook niet teveel onvoldoendes zitten. Probeer maar eens na een jaar of twee (je gaat verhuizen) over te stappen van een school met vooral talen in dat vrije deel, naar een school met vooral exacte vakken. Dat gaat niet lukken. Dan heb je teveel gemist.
Zo zorgt de vrijheid van scholen tot nog meer afhankelijkheid bij leerlingen en ouders. En zo lijkt de organisatie van het onderwijs lijkt door de plichten, straffen en afhankelijkheid meer op iets uit een planeconomie dan uit de ‘vrije markt’.
Hoe dan ook: de school maakt geen ‘leerlingen’. Hen tot ‘product’ benoemen geeft er blijk van dat je de betekenis van het woord niet begrijpt.
Het product van scholen is zo snel mogelijk, zo goedkoop mogelijk en zo veel mogelijk eindtermen halen met de hele school. Individuele leerlingen die het niet halen doen niets aan de totaaluitkomst, dus het eindproduct, af.
Laat het niet zo zijn dat we commercie omarmen en andere commerciële instrumenten wegstoppen als niet-passend. We zullen consequent moeten zijn en de school dan ook met bedrijfkundige termen moeten gaan opzetten.
'We' omarmen niks. Ouders en leerlingen krijgen dit opgelegd en heben geen keus.
Concequent voor ‘vrije markt onderwijs’ kiezen moet samengaan met het afschaffen van leerplicht en diplomaplichten. Dan pas is er vrij te kiezen.
Je zult begrijpen dat niet helemaal kan. Dát onderwijs is daarom per definitie een publieke/collectieve zaak volgend uit overheidsplichten: Het waarborgen van het recht op onderwijs bijvoorbeeld.
Doen alsof onderwijs een individuele zaak en keus is, zoals de Nederlandse overheid en onderwijsinstellingen al jaren doen, is flauwekul.
We zullen dan moeten accepteren dat naaste de docenten de ouders een rol hebben. In bedrijfskundige termen is de ouder dan opdrachtgever; in de praktijk zal het uit moeten komen op een hechte samenwerking tussen docenten en ouders over keuzes en het bijsturen met als belangrijkste doel het afleveren van een goed opgeleide leerling.
Helemaal niet. De overheid is de betaler en bepaler van de termen waaraan het onderwijs moet voldoen in ruil voor betaling (wetgeving) De overheid is daarmee opdrachtgever. De school is het bevoegd gezag en bepaler en betaler van wat er binnen de school gebeurt. Leerlingen en ouders hebben zich daarnaar te voegen met een heel klein beetje inspraak via de MR.
De positie van ouders en leerlingen is, als je 'm met bedrijfskundige ogen bekijkt, eerder gelijk aan die van ondergeschikte dan van opdrachtgever.
Je kunt wel menen dat dat anders zou moeten zijn (en dat vind ik: ouders zijn het bevoegd gezag over hun kinderen), maar dat lukt je niet door alleen maar een suffige stelling te poneren en wat lukraak met termen te smijten.
Het zou al heel wat zijn als er ‘onderwijsrecht’ geformuleerd zou worden zoals er patiëntenrecht is en waarin de individuele belangen van ouders en leerlingen beschermd worden ten opzichte van die van scholen.
Zolang dat niet zo is blijft elke goed bedoelde poging om ‘samen te werken’ in succes beperkt tot die gevallen waarin er niets te klagen is en het allemaal naar tevredenheid verloopt. Gelukkig is dat nu in de meeste gevallen al zo, maar daarmee zijn de problemen niet opgelost. ‘Nieuw leren’ of wat je verder ook verzint, zal voor die problemen nog steeds geen oplossing bieden.