De toepassing van games in het basisonderwijs.

  • Li

    De toepassing van games in het

    basisonderwijs.

    http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2011-0907-201352/Masterscriptie%20Tessa%20van%20Asselt%203012468.pdf

    www.igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2011-0907-201352/Masterscriptie%20Tessa%20van%20Asselt%203012468.pdf

    Tessa van Asselt – 3012469

    Masterscriptie Sturing van Creatief Ontwerp, Universiteit Utrecht

    Eerste beoordelaar: Eva Rovers

    Tweede beoordelaar: Philomeen Lelieveldt

    Tell me a fact and I’ll learn.

    Tell me a truth and I’ll believe.

    Tell me a story and it will live in my heart forever.

    - Indisch gezegde

    Inhoudsopgave

    Inleiding: Serieus spel in het onderwijs 4

    Hoofdstuk 1: Games

    1.1 Wat zijn games? 7

    1.2 Verschillen tussen jongens en meisjes 11

    1.3 Conclusie 13

    Hoofdstuk 2: Spelend leren

    2.1 Leerproces 14

    2.2 Spelend leren in het onderwijs 16

    2.3 Beperkingen van educatieve games 18

    2.4 Conclusie 20

    Hoofdstuk 3: Het gebruik van educatieve games

    3.1 Voorbeelden 21

    3.2 Casestudie: Aelius en het tijdsportaal 23

    3.3 Casestudie: Hamsterwereld 25

    3.4 Conclusie 28

    Hoofdstuk 4: Conclusies en aanbevelingen 29

    Literatuurlijst 32

    Inleiding: Serieus spel in het onderwijs

    Het spelen van games is een populaire en vaak ook tijdrovende bezigheid. Uit verschillende

    onderzoeken blijkt dat spelers veel tijd besteden aan het spelen van een game (Gee, 2009). In

    Nederland speelt bijvoorbeeld 72% van de inwoners per week minstens vier uur videogames

    (Werkhoven, 2010). De reden dat spelers bereid zijn veel tijd te besteden aan het spelen – en

    voltooien – van een game, is dat het spelen van game een plezierige en vermakelijke activiteit

    is (Gee, 2003; Koster, 2005; McGonigal, 2010). Daarbij is het niet zozeer het verhaal, maar

    het gebruik van karakteristieke game-elementen, die een spel zo leuk maken.

    Hoewel het spelen van een game van oudsher wordt gezien als een ontspannende en

    nutteloze bezigheid (zie bijvoorbeeld Huizinga, 1938), bestaat het idee dat het spelen van een

    game ook gebruikt kan worden voor serieuze doelen. De verwachting is dat binnen games een

    leereffect plaats kan vinden, waardoor het spelen van een game gevolgen heeft voor

    bijvoorbeeld het gedrag of de kennis van spelers (Koster, 2005; Brown, 2008). Een voorbeeld

    van de verwachting dat een dergelijk leereffect bestaat, is zichtbaar in de angst dat

    gewelddadige games ertoe leiden dat spelers van deze games zich agressiever gaan gedragen

    (zie bijvoorbeeld Jansz, 2011). In de media worden agressieve uitingen regelmatig

    toegeschreven aan het feit dat de dader gewelddadige games speelde. Uit onderzoek blijkt

    echter dat spelers niet of nauwelijks gewelddadiger of agressiever worden na het spelen van

    een game (zie bijvoorbeeld Werkhoven, 2010). In onderzoek wordt wel bewijs gevonden voor

    het idee dat games juist op een positieve manier kunnen bijdragen aan het gedrag en/of de

    kennis van spelers (Ratan & Ritterfeld, 2009; Ritterfeld, Cody & Vorderer, 2009; Werkhoven,

    2010; Brewer et.al., 2011; Deterding, 2011; Deterding et.al., 2011a; Inbar et.al, 2011; Laschke

    & Hassenzahl, 2011; Lee & Hammer, 2011). Doordat spelers door het spelen van een game

    iets kunnen leren, kan positief gedrag worden gestimuleerd of informatie worden

    overgebracht. Zoals gezegd is niet het verhaal in een game, maar het gebruik van

    karakteristieke game-elementen de reden waarom games plezierig en vermakelijk zijn.

    Daarom wordt verwacht dat het speelplezier niet negatief zal worden beïnvloed wanneer een

    game een onderwerp behandeld waar doorgaans weinig interesse voor bestaat. Op die manier

    kunnen belangrijke onderwerpen op een vermakelijke en speelse wijze onder de aandacht

    worden gebracht.

    5

    Omdat games mogelijk iets kunnen leren aan spelers, worden er tegenwoordig steeds

    meer games ontwikkeld met de bedoeling de kennis van spelers te vergroten of gedrag te

    verbeteren. Dit zijn games die niet alleen worden ontwikkeld voor vermaak maar ook een

    serieus leerdoel hebben. Het gebruik van games en game-elementen voor andere doelen dan

    puur vermaak wordt gedefinieerd als ‘serious games’ (Alkin Taylor et.al., 2009; Deterding,

    2011). Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een game waarbij energiebesparing leidt

    tot een succesvol eindresultaat. Wanneer spelers het spel hebben voltooid, zijn zij zich

    mogelijk meer bewust geworden van hun eigen energieverbruik en de manier waarop energie

    bespaard kan worden.

    Uit onderzoek blijkt dat serieuze games even vermakelijk kunnen zijn als games die

    puur bedoeld zijn voor entertainment (Shen, Wang & Ritterfeld). Omdat verwacht wordt dat

    spelers na het voltooien van een game iets geleerd kunnen hebben, wordt maar liefst 64% van

    de serieuze games ontwikkeld voor het onderwijs (Sherry & Dibble, 2009; Werkhoven, 2010).

    De voornaamste reden dat games worden ontwikkeld voor het onderwijs, is de hoop

    leerlingen op deze manier te interesseren in de onderwezen onderwerpen (Saunders & Cox,

    1997; Willett, 2007; Kahn, Middaugh & Evans, 2008; Ratan & Ritterfeld, 2009; Jansz, 2011;

    Lee & Hammer, 2011). In het onderwijs is het van belang aan te sluiten op de

    belevingswereld van leerlingen en leren niet alleen serieus, maar ook leuk te maken

    (Beeksma, 2005; Ritterfeld, Cody & Vorderer, 2009; Shute, Ventura, Bauer & Zapata-Rivera,

    2009). Wanneer er geleerd kan worden in een serieuze game en deze games vermakelijk zijn,

    wordt leren leuk en kan de motivatie van leerlingen worden bevorderd (Graesser, Chipman,

    Leeming & Biedenbach, 2009). Daarbij is het digitaliseren van lesprogramma's onvoldoende,

    de toepassing van games vraagt om een nieuwe aanpak waarbij speciale educatieve games

    worden ontwikkeld.

    Sinds een aantal jaar zijn er theorieën over de toepassing van games – en gameelementen

    – met een serieus doel. Deze theorieën richten zich hoofdzakelijk op gameelementen

    die de motivatie van spelers kunnen bevorderen en het leren kunnen ondersteunen.

    Het ontbreekt echter aan een studie waarin duidelijk wordt welke leerprocessen op welke

    manier door welke game-elementen ondersteund worden. Veel theoretici op het gebied van

    serieuze games hebben behoefte aan onderzoek naar de reden waarom dit type games in het

    onderwijs succesvol kan zijn (Ritterfeld, Cody & Vorderer, 2009; Shute, Ventura, Bauer &

    Zapata-Rivera, 2009; Subrahmanyam & Greenfield, 2009). Daarom wordt in deze thesis

    onderzocht op welke manier game-elementen het leerproces van spelers kunnen

    ondersteunen.

    6

    De toepassing van games is mogelijk extra relevant voor het basisonderwijs, omdat

    leerlingen daar aan het begin van een leercarrière staan. Educatieve games kunnen het leren

    leuk maken, waardoor leerlingen een positieve houding ten opzichte van educatie kunnen

    ontwikkelen. Daarom wordt dit onderzoek toegespitst op het gebruik van games in het

    basisonderwijs. De vraag die wordt onderzocht is als volgt: Op welke manier kunnen games

    worden toegepast in het basisonderwijs om het leerproces van kinderen te ondersteunen?

    Op basis van literatuuronderzoek worden relevante game-elementen en leerprocessen

    besproken. Vervolgens worden een aantal voorbeelden van educatieve games besproken,

    zodat de verwachtingen die op basis van het literatuuronderzoek zijn ontstaan, getoetst

    kunnen worden. In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op het fenomeen ‘games’. Wat zijn

    games en wat maakt games zo leuk om te spelen? Waar moet rekening mee gehouden

    wanneer games voor een grote doelgroep worden ontwikkeld? Wat zijn de verschillen tussen

    jongens en meisjes met betrekking tot games? In hoofdstuk 2 worden verschillende

    opvattingen over leerprocessen en spelenderwijs leren besproken. Op basis van deze

    informatie kan vervolgens geconcludeerd worden op welke manier games wel en op welke

    manier games niet kunnen bijdragen aan een leerproces. In hoofdstuk 3 worden vervolgens

    voorbeelden van games in het onderwijs onderzocht, waaronder twee casestudies die meer

    inzicht kunnen bieden in de voor- en nadelen van educatieve games. Tot slot worden in

    hoofdstuk 4 de inzichten uit de eerdere hoofdstukken gecombineerd en worden verschillende

    conclusies en aanbevelingen geformuleerd met betrekking tot het gebruik van games in het

    basisonderwijs.

    7

    Hoofdstuk 1: Games

    Uit de inleiding blijkt dat het idee bestaat dat games een bijdrage kunnen leveren aan het

    leerproces van (in het bijzonder) basisschoolleerlingen. Een aantal game-elementen zijn

    essentieel in de ontwikkeling van games met een serieus doel. Uit onderzoek blijkt namelijk

    dat serieuze games het meest vermakelijk zijn, wanneer karakteristieke game-elementen

    worden gebruikt (Shen, Wang & Ritterfeld, 2009). Daarom wordt in dit eerste hoofdstuk een

    beschrijving gegeven van games en game-elementen. In de eerste paragraaf wordt een

    definitie gegeven van het begrip ‘game’ en ingegaan op game-elementen die essentieel zijn

    voor de vermakelijkheid van games. Wanneer games worden toegepast in het onderwijs,

    betekent dit dat games geschikt moeten zijn voor een relatief grote doelgroep. Dit vraagt om

    een aantal extra elementen waar rekening mee moet worden gehouden in het ontwikkelen van

    games. Met name tussen jongens en meisjes bestaan grote verschillen met betrekking tot

    interesse en voorkeuren in games (Cassell & Jenkins, 1998). Om die reden wordt in de tweede

    paragraaf ingegaan op de verschillen tussen jongens en meisjes. Tot slot wordt op basis van

    deze informatie een conclusie geformuleerd waarin duidelijk wordt welke game-elementen

    bijdragen aan de vermakelijkheid voor spelers.

    1.1 Wat zijn games?

    In deze paragraaf wordt een definitie van de term ‘game’ gegeven en ingegaan op de

    elementen die essentieel zijn voor vermakelijke en motiverende games.

    Game-definitie

    Het definiëren van het begrip ‘game’ kent een lange geschiedenis en begint bij de definitie

    ‘spel’, de basis en voorloper van games. De historicus Johan Huizinga (1938) wordt gezien

    als de eerste persoon die heeft geprobeerd ‘spel’ te definiëren. Volgens Huizinga is spel een

    nuttige bezigheid die zeven elementen bevat. Het spel is een vrije handeling die niet gemeend

    of serieus is maar de speler wel in beslag kan nemen. Daarnaast vindt spel plaats binnen een

    bepaalde tijd en ruimte, heeft het bepaalde regels en verloopt het ordelijk. Tot slot kan spel

    volgens Huizinga bijdragen aan het vormen en onderhouden van gemeenschapsbanden.

    8

    Naar aanleiding van deze definitie zijn verschillende andere definities van ‘spel’ en

    later ook ‘game’ geformuleerd. De meest geaccepteerde definitie van game is afkomstig van

    game-designer Jesper Juul (2003). Juul heeft verschillende definities van ‘spel’ en ‘game’

    samengevoegd tot zes basiselementen waaraan games moeten voldoen. Het eerste element is

    de aanwezigheid van duidelijke regels, zodat het doel van de game duidelijk is voor de

    spelers. Ten tweede moeten er meetbare en bovendien verschillende eindresultaten mogelijk

    zijn die afhankelijk zijn van de manier waarop wordt gespeeld. Dit hangt samen met het derde

    en het vierde basiselement: de speler moet daadwerkelijk invloed uit kunnen oefenen op de

    uitkomst van de game (zie ook Gee, 2009) en beloond worden voor het ‘juiste’ gedrag (zie ook

    Raessens, 2011). Het vijfde element betreft de waarde van het endresultaat. Er zijn goede en

    minder goede resultaten mogelijk en goede uitkomsten zijn moeilijker te behalen dan minder

    goede uitkomsten, waardoor de inspanning van spelers wordt beloond. Dit draagt bij aan het

    zesde en laatste basiselement. Spelers hechten waarde aan het eindresultaat en worden

    uitgedaagd een bepaald doel te halen (zie ook Deterding et.al., 2011b).

    Dit betekent kort samengevat dat een game gedefinieerd kan worden als 'een op regels

    gebaseerd formeel systeem met een variabele en kwantificeerbare uitkomst, waar

    verschillende uitkomsten verschillende waarden krijgen, de speler zich inspant om de

    uitkomst de beïnvloeden, de speler zich verbonden voelt aan de uitkomst en de consequenties

    van de activiteit optioneel en onderhandelbaar zijn' (Juul, 2003:34).

    Gestructureerde vrijheid

    Bepalend voor het spelplezier in games is allereerst de aanwezigheid van een duidelijke

    structuur (Subrahmanyam & Greenfield, 1998; Juul, 2003; Curry, 2009; Inbar et.al., 2010;

    Cheung, 2011; Deterding et.al., 2011b). Zoals uit de voorgaande definitie blijkt, zorgt

    structuur – in de vorm van basisregels – ervoor dat spelers begrijpen wat het doel van een

    game is. Wanneer structuur in een game ontbreekt, raken spelers gefrustreerd en stoppen zij

    met de game (Koster, 2005; Deen, 2007; Curry, 2009).

    De aanwezigheid van structuur kan echter ook een nadeel met zich meebrengen. Een

    heldere structuur zorgt niet alleen voor duidelijkheid, maar bepaalt tevens welke obstakels in

    welke volgorde op welke manier overwonnen moeten worden om de game te voltooien.

    Hierdoor bepaalt een game welke keuzes de speler zal moeten maken om tot een succesvol

    einde te komen (van Mastrigt, 2010). Wanneer spelers het gevoel hebben geen invloed of

    controle te kunnen uitoefenen op het spelverloop en het eindresultaat, zijn zij minder

    9

    gemotiveerd de game te voltooien (Boocock, 1968-a; Calvert & Tran, 1994; Greenfield &

    Cocking, 1994; Graesser et.al., 2009). Daarom is het van belang dat spelers binnen de

    structuur van een game de vrijheid krijgen eigen keuzes te maken die zowel het verloop als

    het eindresultaat kunnen beïnvloeden (Farran, 1968; Schild, 1968-a; Koster, 2005; Willett,

    2007; Brown, 2008; Curry, 2009; Wang, Shen & Ritterfeld, 2009). Dit komt overeen met de

    definitie die Juul (2003) geeft: een speler moet invloed kunnen uitoefenen op zowel het

    verloop als de uitkomst van de game en een game moet reageren op de inspanningen van een

    speler.

    Experimenteren

    In een game waar structuur en vrijheid op de juiste manier worden gecombineerd, durven

    spelers te experimenteren met verschillende strategieën om obstakels te overwinnen

    (Boocock, 1968-a; Johnson, 1994; Koster, 2005; Willett, 2010; Werkhoven, 2010; Jansz,

    2011; Hoonhout & Meerbeek, 2011; Lee & Hammer, 2011). Doordat regels een game

    behapbaar maken en een veilige plaats creëren, durven spelers te experimenteren en fouten te

    maken (Farran, 1968). Experimenteren is in games vaak de enige manier om verder te komen,

    omdat situaties op verschillende manieren opgelost kunnen worden en spelers de juiste

    oplossing alleen ontdekken door te proberen, falen en opnieuw te proberen (Lee & Hammer,

    2011). In games worden veelvuldig fouten gemaakt om verder te komen. Uit onderzoek blijkt

    bijvoorbeeld dat spelers 92% van de tijd fouten maken in games (Huisman & Wormmeester,

    2011). De consequenties van falen zijn in games minder groot dan in het echte leven,

    waardoor spelers gebruik durven maken van deze ‘trial and error’-methode. Omdat het maken

    van fouten centraal staat in het succesvol voltooien van een game, is het tevens van belang dat

    spelers niet te hard worden afgestraft voor het maken van fouten. Daarbij is het tevens van

    belang dat er regelmatig feedback plaatsvindt zodat spelers inzicht krijgen in de mate waarin

    pogingen succesvol zijn.

    Motivatie door uitdaging en beloning

    De juiste combinatie van structuur en vrijheid en de mogelijkheid te experimenteren

    bevorderen het speelplezier in games. Naast deze elementen, zijn er twee factoren die zowel

    bijdragen aan het speelplezier van spelers, als aan de toewijding en motivatie van spelers. De

    mate waarin games spelers kunnen motiveren is een belangrijke reden voor de toepassing van

    10

    games in bijvoorbeeld het basisonderwijs (Frandsen, 1957; Juul, 2003; Koster, 2005; Willett,

    2007; Curry, 2009; Werkhoven, 2010; Brewer et.al., 2011; Deterding, 2011; Inbar, Tractinsky,

    Tsimhoni & Seder, 2011; Lee & Hammer, 2011). Daarom is het van belang dat deze

    elementen worden toegepast wanneer educatieve games worden ontwikkeld.

    Ten eerste moet een game uitdagend zijn. De taken die een speler krijgt aangeboden

    zijn het meest uitdagend wanneer deze buiten het comfortabele bereik van de speler liggen

    maar wel haalbaar zijn (Holt, 1967; Farran, 1968; Schild, 1968-b; Gee, 2003; Hendriks, 2008;

    Ireson, 2008; Graesser et.al., 2009; Schemers, 2009; Sivak, 2009; McGonigal, 2010; Anton &

    Churchill, 2011; Lee & Hammer, 2011). Moeilijke maar haalbare taken bevinden zich in de

    zogenaamde zone van proximale ontwikkeling (zie bijvoorbeeld Koster, 2005). Wanneer een

    game te eenvoudig of juist te moeilijk is, ontbreekt de uitdaging en kan verveling ontstaan

    (Koster, 2005; Hendriks, 2008; Gee, 2009). Op het moment dat verveling ontstaat, wordt de

    kans groot dat spelers de game niet voltooien. Om die reden is het van belang dat (taken in

    de) game zich in de zone van proximale ontwikkeling bevinden en dus aansluiten bij de

    vaardigheden en capaciteiten van de speler. Wanneer spelers haalbare taken moeten voltooien,

    krijgen zij tevens het gevoel dat ze controle en invloed kunnen hebben op het eindresultaat

    van de game.

    Ten tweede is het van belang dat spelers beloond worden voor de inspanning die zij

    leveren (Beeksma, 2005; Bente & Breuer, 2009; Curry, 2009; Wang, Shen & Ritterfeld,

    2009). Spelers zijn meer gemotiveerd wanneer de inspanning die zij leveren ook gevolgen

    heeft voor de game. Uit de eerdergenoemde definitie van Juul (2003) blijkt al dat er in een

    game verschillende uitkomsten mogelijk moeten zijn en deze uitkomsten verschillend

    gewaardeerd moeten worden. Uit onderzoek blijkt zelfs dat wanneer een game niet reageert

    op activiteiten van een speler, deze activiteiten als irrelevant worden gezien (Koster, 2005;

    Brown, 2008; Curry, 2009). Beloning vindt in games plaats door bijvoorbeeld het geven van

    punten of trofeeën, voortgang naar een volgend level, meer beelden en geluiden of extra

    kracht (Koster, 2005; Curry, 2009; Antin & Churchill, 2011; Brewer et.al., 2011; Laschke &

    Hassenzahl, 2011).

    Het geven – of ontbreken – van beloning is een vorm van feedback aan de hand

    waarvan spelers kunnen afleiden hoe succesvol zij waren in het voltooien van een taak

    (Frandsen, 1957; Raessens, 2011). In games is het van belang regelmatig feedback te geven,

    zodat spelers weten of zij op de goede weg zitten. Op die manier blijven spelers gemotiveerd

    te experimenteren met verschillende strategieën (Antin & Churchill, 2011; Brewer et.al.,

    2011; van der Meer, 2011). Daarbij is het ook met betrekking tot beloning mogelijk dat

    11

    spelers verveeld raken. Daarom is het van belang te blijven vernieuwen in de manieren

    waarop beloning plaatsvindt (Curry, 2009; Narasimhan, Chiricescu & Vasudevan, 2011).

    1.2 Verschillen tussen jongens en meisjes

    Wanneer games worden ontwikkeld voor het basisonderwijs, is het van belang dat alle

    leerlingen enige interesse tonen in de game. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat meisjes

    minder geïnteresseerd zijn in het spelen van videogames dan jongens (Cassell & Jenkins,

    1998; Subrahmanyam & Greenfield, 1998; McFarlane, Sparrowhawk & Heald, 2007; Jansz &

    Vosmeer, 2009; Kafai, 2009; Sherry & Dibble, 2009; Subrahmanyam & Greenfield, 2009).

    Lange tijd bestond het idee dat deze desinteresse te maken had met het medium zelf en

    meisjes games niet leuk vonden, simpelweg omdat het games zijn. Het succes van games die

    specifiek worden ontwikkeld van meisjes is echter een indicatie dat meisjes wel

    geïnteresseerd zijn in games, maar niet in de games die worden aangeboden (Kafai, 2009). In

    deze paragraaf wordt onderzocht welke aspecten van games zorgen voor een desinteresse bij

    meisjes en op welke manier games aantrekkelijker kunnen worden gemaakt.

    Geweld en fantasie

    De belangrijkste verklaring voor de desinteresse van meisjes is dat de onderwerpen die in

    games worden behandeld niet aansluiten bij de belevingswereld van meisjes. Onderzoek naar

    de keuze voor spelactiviteiten laat zien dat meisjes de voorkeur geven aan niet-agressief spel

    waarbij bekende karakters worden gebruikt ( Greenfield, 1994; Cassell & Jenkins, 1998;

    Subrahmanyam & Greenfield, 1998; Sherry & Dibble, 2009; Subrahmanyam & Greenfield,

    2009; Brewer et.al., 2011). Meisjes zijn in spel op zoek naar identificatiemogelijkheden, iets

    dat in games vaak moeilijk is door de focus op fantasierijke verhalen en karakters (Brunner,

    Bennett & Honey, 1998; Cassell & Jenkins, 1998; Jenkins, 1998; Subrahmanyam &

    Greenfield, 1998; Kafai, 2009). In veel games moeten spelers hun tegenstander uitschakelen

    om te kunnen winnen en staan factoren als strijd, macht en competitie centraal (Calvert &

    Tan, 1994; Brunner, Bennett & Honey, 1998; Jenkins, 1998; Subrahmanyam & Greenfield,

    1998; Koster, 2005; Walkerdine, 2007). Door deze focus op fantasie en geweld zijn games

    niet aantrekkelijk voor meisjes.

    12

    Dat het van belang is aandacht te besteden aan deze factoren bij de ontwikkeling van

    educatieve games, blijkt uit onderzoek. Meisjes ervaren stress wanneer ze werken met

    educatieve software met gewelddadige inhoud, terwijl jongens stress ervaren met software

    waarin gewelddadige inhoud afwezig is en samenwerking centraal staat (Cassell & Jenkins,

    1998; Subrahmanyam & Greenfield, 1998).

    Overige factoren

    Diverse andere factoren dragen bij aan de desinteresse van meisjes in games. Ten eerste

    vorderen games vaak zeer snel en wordt er veel gebruik gemaakt van geluid en visuele

    effecten om snelheid mee te accentueren en meer opwinding te creëren (Subrahmanyam &

    Greenfield, 1998). Voor meisjes is dit minder aantrekkelijk, omdat zij meer invloed en

    controle over de omgeving willen hebben en dat gevoel verliezen bij deze effecten. Ten

    tweede hebben meisjes behoefte aan een verhaallijn waarin acties een duidelijke reden

    hebben, terwijl acties in games vaak alleen bedoeld zijn om territorium te overwinnen en

    verder te komen in de game (Brunner, Bennett & Honey, 1998; Cassell, 1998; Koster, 2005;

    Walkerdine, 2007). Een derde factor is de wijze waarop jongens en meisjes games benaderen.

    Jongens hebben een meer experimentele, onderzoekende methode dan meisjes en zullen

    eerder leren door te doen, zonder meteen alle regels en patronen van de game te begrijpen

    (Greenfield, 1994; Subrahmanyam & Greenfield, 1998). In games is experimenteren de

    sleutel tot succes. Tot slot blijkt dat vrouwenrollen afwezig zijn in games, waardoor meisjes

    zich niet kunnen identificeren met de karakters in de game. Uit onderzoek naar honderd

    arcade games blijkt dat maar liefst 92% van de spellen geen vrouwelijke rollen bevatte, 6%

    bevatte vrouwen in nood en slechts 2% kende een actieve rol aan vrouwen toe (Cassell &

    Jenkins, 1998). In een aantal spellen is het wel mogelijk een vrouwelijk karakter uit te kiezen,

    maar dit is doorgaans in games met gewelddadige inhoud (Subrahmanyam & Greenfield,

    1998).

    Games voor meisjes

    Er zijn twee mogelijkheden wanneer games worden ontwikkeld met het doel ook meisjes aan

    te spreken (Cassell & Jenkins, 1998). Aan de ene kant kunnen ‘genderloze’ games worden

    ontwikkeld die voor jongens en meisjes even vermakelijk zijn. Een reden om voor genderloze

    games te kiezen, is de wens geen onderscheid te maken tussen jongens en meisjes (Jenkins,

    13

    1998). Aan de andere kant is het mogelijk games te ontwikkelen die specifiek inspelen op de

    wensen en behoeften van meisjes. De verwachting bestaat dat genderloze games onvoldoende

    zullen zijn om meisjes echt te interesseren in games en er speciale aandacht besteed moet

    worden aan het ontwikkelen van games die aantrekkelijk zijn voor meisjes (Greenfield, 1994;

    Subrahmanyam & Greenfield, 1998). Toch kan het voor meisjes goed zijn te spelen in de

    'onveilige' en ‘onvriendelijke’ gamesituaties (Jenkins, 1998; Subrahmanyam & Greenfield,

    1998; Koster, 2005; Brown, 2008; Kafai, 2009). '(M)eisjes moeten de mogelijkheid krijgen

    games te spelen waarin Barbie een pak slaag geeft' (Jenkins, 1998:291). In het ontwikkelen

    van educatieve games, is het waarschijnlijk dat jongens en meisjes dezelfde game moeten

    spelen. Daarom is het van belang spelers de mogelijkheid te kiezen met verschillende

    strategieën de game te voltooien (Brunner, Bennett & Honey, 1998; Kafai, 2009; Jansz &

    Vosmeer, 2009). Op die manier kunnen meisjes kiezen voor realistische en geweldloze

    strategieën die meer bij hun voorkeuren aansluiten.

    1.3 Conclusie: Wat maakt games leuk om te spelen?

    In dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat het spelplezier en de motivatie van spelers worden

    bevorderd door een aantal factoren. Een heldere structuur biedt spelers een behapbare

    omgeving met duidelijke grenzen, waardoor de speler begrijpt wat het doel van de game is.

    Het moet mogelijk zijn dat spelers binnen deze structuur hun eigen weg kiezen zodat er

    geëxperimenteerd kan worden. Om spelers te motiveren een game te spelen en voltooien,

    moet er sprake zijn van uitdaging – zodat spelers niet verveeld raken – en beloning – zodat

    spelers feedback krijgen op hun inspanning. Naast deze basiselementen is het van belang dat

    games voor zowel jongens als meisjes aantrekkelijk zijn. Door spelers de mogelijkheid te

    bieden aspecten in de game zelf te bepalen, kan een game aansluiten op de verschillende

    behoeftes van verschillende spelers. Het gebruik van deze aspecten in games voor het

    basisonderwijs dragen bij aan speelplezier, toewijding en motivatie bij de spelers.

    14

    Hoofdstuk 2: Spelend leren

    In het eerste hoofdstuk is duidelijk geworden aan welke basiselementen een game moet

    voldoen om plezierig en vermakelijk te zijn voor zowel jongens als meisjes. In dit hoofdstuk

    wordt dieper ingegaan op de manier waarop game-elementen kunnen aansluiten op het

    leerproces van basisschoolleerlingen.

    2.1 Leerproces

    Voor de mogelijkheden van spelend leren worden onderzocht, is het van belang inzicht te

    krijgen in de manier waarop het leerproces verloopt. Daarom wordt in deze paragraaf een

    algemene beschrijving gegeven van leren en het leerproces. Omdat het idee bestaat dat het

    onderwijs leren benadert op een manier die niet aansluit bij het natuurlijke leerproces van

    kinderen en games dit wel kunnen (zie bijvoorbeeld Holt, 1967), wordt in deze paragraaf

    tevens een korte definitie van het natuurlijke leerproces gegeven. Tot slot worden twee

    theorieën besproken die relevant zijn voor het leren in games.

    Leren en het natuurlijke leerproces

    Leren gaat om het veranderen van gedrag en cognitie door ervaring (Geerlings & Van der

    Veen, 1996; Ireson, 2008; Patanella, 2011). Vaak is leren een individueel proces waarin zowel

    observatie, denken als actie plaatsvindt (Frandsen, 1957; Pieters & Verschaffel, 2003). In een

    leersituatie maken leerlingen kennis met een taak die om een oplossing vraagt. Leerlingen

    proberen verschillende strategieën uit en verkrijgen zo nieuwe vaardigheden en capaciteiten

    (Ireson, 2008). Leren is het meest productief wanneer deze taken net buiten het bereik van de

    leerlingen liggen, in de eerdergenoemde zone van proximale ontwikkeling ((Holt, 1967; Gee,

    2003; Koster, 2005; Willett, 2007; Hendriks, 2008; Ireson, 2008; Graesser et.al., 2009;

    Schemers, 2009; Pope, 2010; Lee & Hammer, 2011).

    Het idee bestaat dat het onderwijs de manier van leren die kinderen van nature

    bezitten, negeert (Frandsen, 1957; Holt, 1967; Hsieh, 2011). Het leerproces verloopt in het

    onderwijs doorgaans volgens een vast patroon van voorbereiden, onderwezen worden en

    feedback ontvangen (Simons & Zuylen, 1995; Kaldeway, Haenen, Wils & Westhoff, 1996;

    15

    Roelofs et.al., 1997; ten Dam & Vermunt; 2003; Pieter & Verschaffel, 2003; Standaert, Troch,

    Peeters & Piedfort, 2006). De onderwijzer John Holt (1967) heeft verschillende jonge

    kinderen geobserveerd in hun natuurlijke leerproces. Van nature zijn kinderen erg

    nieuwsgierig en gemotiveerd om de wereld te ontdekken en erachter te komen welke reacties

    volgen op bepaalde acties (Frandsen, 1957; Holt, 1967; Willett & Sefton-Green, 2003; Willett,

    2007; Ritterfeld, Cody & Vorderer, 2009; Cowley, 2010-a). Volgens Holt leren kinderen door

    te observeren, te proberen, te falen en opnieuw te proberen. Tijdens dit proces vindt

    regelmatig feedback plaats over het succes van de gekozen strategieën.

    In het onderwijs worden leerlingen niet vrijgelaten zelf informatie te vergaren en te

    ontdekken hoe de wereld in elkaar zit. Daarnaast vindt feedback pas plaats na afronding van

    een strategie waardoor de druk op presteren zo groot is, dat leerlingen niet meer durven te

    experimenteren. Omdat het in games essentieel is te experimenteren met verschillende

    strategieën en oplossingen om verder te komen, kunnen games goed aansluiten bij het

    natuurlijke leerproces van kinderen. Daarom kan het gebruik van games relevant zijn voor het

    onderwijs. In de volgende paragraaf wordt hier dieper op ingegaan.

    Leren in games

    Er zijn verschillende theorieën met betrekking tot leren. Het klassieke beeld van een

    leerproces en het vergaren van kennis is het bestuderen van tekstboeken. In games is

    doorgaans weinig tekstuele informatie aanwezig, waardoor het idee kan ontstaan dat leren in

    games niet mogelijk is (Patanella, 2011). Er zijn echter twee theorieën met betrekking tot

    leren die laten zien hoe games het leerproces kunnen ondersteunen (Frandsen, 1957; Koster,

    2005; Patanella, 2011). De conditioneringstheorie gaat er van uit dat leerlingen het best leren

    door het belonen van gewenst gedrag en afstraffen van ongewenst gedrag. Doordat bepaald

    gedrag wordt geassocieerd met een positieve reactie, worden leerlingen geconditioneerd het

    gewenste gedrag te vertonen. Zoals in het vorige hoofdstuk is gebleken, is het belonen van

    spelers essentieel in spelplezier. Dit betekent dat een educatieve game leerlingen zou kunnen

    conditioneren. Een tweede theorie betreft sociaal leren. Deze theorie gaat er van uit dat het

    niet noodzakelijk is een actie uit te voeren om er van te leren. Ook wanneer een actie alleen

    wordt geobserveerd, leren leerlingen wat te doen in bepaalde situaties. Volgens deze theorie

    zou in een game zowel geleerd kunnen worden door het uitvoeren van taken, als door het

    observeren van taken.

    16

    2.2 Spelend leren in het onderwijs

    Games kunnen leren leuker maken door aan te sluiten op het natuurlijke leerproces van

    leerlingen en uit te gaan van hun belevingswereld (Frandsen, 1957; Holt, 1967; Greenfield &

    Coocking, 1994; Brandsford et.al., 2000; Beeksma, 2005; Van Schie, 2008; Ritterfeld, Cody

    & Vorderer, 2009; Shute, Ventura, Bauer & Zapata-Rivera, 2009; Hsieh, 2011; De Mul, 2011).

    In deze paragraaf worden de voordelen van een speels leerproces besproken aan de hand van

    verschillende elementen die het leerproces in games kunnen ondersteunen.

    Leren ‘leren’

    Een eerste voordeel van games is de bijdrage die zij kunnen leveren aan de ontwikkeling van

    een goede leerstrategie van leerlingen (Farran, 1968; Gee, 2003; Brown, 2008; Ireson, 2008;

    Bente & Breuer, 2009; Gee, 2009; Shute, Ventura, Bauer & Zapata-Rivera., 2009; Schaffer,

    2010). Doordat feedback in games snel plaatsvindt, kijken spelers bewust en reflectief naar de

    (effectiviteit van de) acties die zijn uitgevoerd. Games helpen leerlingen inzien waar

    problemen in het leerproces ontstaan en bieden zo de mogelijkheid het leerproces te

    verbeteren. Om die reden biedt deze reflectie op de effectiviteit van gekozen strategieën extra

    kansen voor leerlingen die niet goed mee kunnen komen op school (Bente & Breuer, 2009;

    Shute, Ventura, Bauer & Zapata-Rivera, 2009).

    Individueel proces

    In het basisonderwijs doorlopen leerlingen gezamenlijk hetzelfde leerproces. Tussen

    leerlingen bestaan echter grote onderlinge verschillen met betrekking tot vaardigheden en

    capaciteiten (Hendriks, 2008; Schemers, 2009; Lee & Hammer, 2011). Hierdoor sluit de

    lesstof vaak niet goed aan bij individuele leerlingen doordat deze te eenvoudig of juist te

    moeilijk is. Uit onderzoek blijkt dat wanneer schooltaken niet snel genoeg uitdagen,

    leerlingen afhaken (Graesser et.a., 2009). Idealiter sluiten de taken die leerlingen krijgen aan

    bij zone van proximale ontwikkeling, zodat zij optimaal kunnen leren en worden uitgedaagd

    (Koster, 2005). Dit komt overeen met het feit dat spelers het meest uitgedaagd en daardoor

    gemotiveerd zijn een spel te voltooien, wanneer de taken die zij krijgen aansluiten bij de

    vaardigheden die zij hebben. Binnen het klassikale onderwijs is dit moeilijk te verwezenlijken

    omdat er sprake is van collectieve leerprocessen. Binnen games is een individueel leerproces

    17

    echter wel goed mogelijk. Het tweede voordeel van educatieve games is dat leerlingen door

    de gamestructuur de game in eigen tempo kunnen doorlopen en de aangeboden kennis goed

    kan aansluiten bij de vaardigheden en capaciteiten van de leerling (Gee, 2003; Lee &

    Hammer, 2011). Spelers kunnen meer tijd besteden aan moeilijke taken en eenvoudigere

    taken sneller afronden, waardoor spelers van verschillende niveaus binnen dezelfde game

    doorlopend worden uitgedaagd.

    De toepasbaarheid van kennis

    In het onderwijs wordt uitgegaan van een lineair leerproces, waarbij leerlingen voortbouwen

    op eerder opgedane kennis maar deze kennis niet meer opnieuw gebruiken (Willett, 2007).

    Omdat kennis maar een keer wordt gebruikt, kan bij leerlingen het beeld ontstaat dat bepaalde

    kennis alleen bruikbaar is binnen de specifieke context waarin deze is opgedaan (Holt, 1967;

    Bransford et.al., 2000; Gee, 2003; Brown, 2008; Gee, 2009). Ook kan zo het idee ontstaan dat

    er voor problemen maar een juiste oplossing of strategie mogelijk is. Daarom is het van

    belang dat leerlingen kennis en vaardigheden toepassen in verschillende situaties en

    domeinen. Zo raken leerlingen bekend met alternatieve perspectieven, oplossingen en

    keuzemogelijkheden (Frandsen, 1957; Abt, 1968; Johnson, 1994; Ireson, 2008). Het derde

    voordeel van spelend leren is dat spelers in een game moeten experimenteren en verschillende

    strategieën moeten uitproberen en beoordelen. Op die manier krijgen spelers inzicht in de

    hoeveelheid aan mogelijke oplossingen en de brede toepasbaarheid van kennis.

    Nieuwsgierigheid

    Het vierde voordeel van spelenderwijs leren is nieuwsgierigheid. Wanneer er wordt geleerd, is

    nieuwsgierigheid de beste motivatie (Holt, 1967). Games zijn de ideale omgeving voor het

    bevorderen van nieuwsgierigheid. Volgens Bellers (2008) wordt nieuwsgierigheid in het

    huidige schoolsysteem beperkt, maar zijn er een aantal manieren om deze terug te brengen in

    het onderwijs en de wil om te leren te ondersteunen en vergroten. Deze drie elementen komen

    overeen met de manier waarop games worden vormgegeven en verlopen. Ten eerste kan

    nieuwsgierigheid versterkt worden door leerlingen de rol van ‘schatzoeker’ te geven langs een

    duidelijk pad, maar met een onbekend eindpunt. Ten tweede is het belangrijk leerlingen te

    verrassen, bijvoorbeeld door informatie te verstoren. Ten derde kan informatie open worden

    gehouden en de leerling vrij worden gelaten op zoek te gaan naar antwoorden. In het

    18

    onderwijs is er doorgaans sprake van een vast lesverloop waardoor leerlingen niet vrijgelaten

    kunnen worden om nieuwsgierigheid te bevorderen.

    De lesstof ervaren

    Het vijfde en laatste voordeel van spelenderwijs leren is de mogelijkheid de lesstof te ervaren.

    Leerlingen luisteren niet passief naar een verhaal maar maken actief deel uit van de les

    (Greenfield et.al., 1994; Gee, 2003; Walkerdine, 2007; Gee, 2009; Lieberman, 2009). Uit

    onderzoek blijkt dat actieve participatie een goed leerproces ondersteunt doordat het vraagt

    om echte aandacht van de leerling (Boocoock, 1968-b; Brown, 2008; Sivak, 2009; Cowley,

    2010-a). Uit diverse onderzoeken blijkt dat leerlingen die een educatieve game spelen feiten

    beter kunnen onthouden (Beker, 1968; Boocoock, 1968-b). Bovendien blijken leerlingen die

    op school niet goed mee kunnen komen, beter te leren door iets mee te maken dan door alleen

    een verhaal te horen (Farran, 1968). Het gevoel iets te ‘ervaren’ wordt versterkt door gebruik

    te maken van game- en verteltechnieken (Alliban, 2010). Leerlingen zien de les dan niet meer

    als informatie maar als een innemend verhaal. Daarnaast kunnen leerlingen het gevoel krijgen

    een situatie echt mee te hebben gemaakt, na deze te hebben gespeeld in een game. In een

    game kunnen leerlingen bijvoorbeeld de rol spelen van iemand die iets echt heeft

    meegemaakt, keuzes maken in die rol en de gevolgen zien van deze keuzes (Brown, 2008).

    Op die manier krijgen leerlingen een emotionele band met het onderwerp en zijn zij

    waarschijnlijk meer gemotiveerd aandacht te hieraan te besteden.

    2.3 Beperkingen van educatieve games

    Wanneer games en game-elementen worden toegepast in het basisonderwijs, moet er met een

    aantal aspecten rekening worden gehouden. Ten eerste vraagt het gebruik van games in een

    schoolse omgeving om een combinatie tussen twee ogenschijnlijke tegenstellingen: spelen en

    leren. Ten tweede is het van belang dat de games ook daadwerkelijk geschikt zijn voor de

    relatief jonge doelgroep. In deze paragraaf wordt kort besproken welke aanpassingen nodig

    zijn om games en game-elementen geschikt te maken voor het basisonderwijs.

    19

    Speelplezier in educatieve games

    Het grootste verschil met gewone games is dat het hoofddoel van educatieve games niet is om

    spelers te vermaken, maar om spelers iets te leren (Abt, 1968). Het belangrijkste doel in het

    ontwikkelen van educatieve games is ervoor te zorgen dat er niet op een oppervlakkige, maar

    op een diepe manier wordt geleerd (Beeksma, 2005; Ireson, 2008; Graesser, Chipman,

    Leeming & Biedenbach, 2009). Uit onderzoek blijkt echter dat het speelplezier afneemt

    naarmate er dieper leren plaatsvindt (Shen, Wang & Ritterfeld, 2009). Een mogelijk probleem

    is dan ook dat educatieve games door spelers niet worden gezien als vermakelijke bezigheid,

    terwijl dit juist de belangrijkste reden is om games te gebruiken in het onderwijs.

    Daarnaast is er de uitdaging dat games in het onderwijs voor alle leerlingen enigszins

    aantrekkelijk moeten zijn, in tegenstelling tot ‘normale’ games die kunnen aansluiten op de

    wensen van een selecte groep game-liefhebbers (Saunders & Cox, 1997; Lieberman, 2009).

    Hierdoor bestaat het gevaar dat een educatieve game voor alle spelers een beetje leuk is en

    voor geen enkele speler uitzonderlijk vermakelijk wordt. Tevens kan het spelen binnen een

    schoolomgeving verplicht aanvoelen, doordat er minder vrijheid is (Beeksma, 2005; Lee &

    Hammer, 2011). Daarom moet een educatieve game de juiste balans vinden tussen

    vermakelijk zijn en spelers iets bijbrengen.

    Het ontwikkelen van games voor kinderen

    Het doel van educatieve games is leerlingen iets bij te brengen door uit te gaan van de

    belevingswereld van het kind en concrete problemen op een interactieve manier weer te

    geven. Een aantal karakteristieke game-elementen sluiten niet aan bij de belevingswereld van

    jonge kinderen. Daarom moet er rekening worden gehouden met de manier waarop kinderen

    de wereld ervaren.

    Ten eerste is het van belang dat informatie niet op een (te) abstracte manier wordt

    gepresenteerd. Voor kinderen is het moeilijk metaforen te begrijpen en daarom is het van

    belang zo duidelijk mogelijk te zijn in de manier waarop informatie wordt overgebracht in

    games (Mares, 2010). Ten tweede moet er in een educatieve game meer herhaling

    plaatsvinden, belangrijke informatie op meer dan één manier worden overgebracht en het spel

    niet te snel verlopen. Ten derde gaan kinderen zich pas ergens voor interesseren, wanneer zij

    betekenis en emotie toekennen aan het onderwerp (Pope, 2010). Daarom moet een game zo

    worden vormgegeven, dat het mogelijk is te identificeren met bijvoorbeeld het gamekarakter.

    20

    Dit betekent dat er meer gebruik moet worden gemaakt van realistische karakters. Tot slot zijn

    er een aantal factoren die bijdragen aan de mate waarin kinderen leren door het spelen van een

    game zoals het gebruik van animatie, kinderlijke dialogen, interactiviteit en directe feedback

    (Blumberg & Ismailer, 2009).

    2.4 Conclusie

    Het onderwijs lijkt niet aan te sluiten bij het natuurlijke, experimentele leerproces van

    kinderen. In games is het wel mogelijk op een natuurlijke manier te leren, waardoor het

    gebruik van games relevant kan zijn voor het basisonderwijs. Spelenderwijs leren biedt een

    aantal voordelen. Ten eerste draagt de gamestructuur bij aan de ontwikkeling van een goede

    leerstrategie van leerlingen, doordat er reflectie plaatsvindt op de effectiviteit van acties. Ten

    tweede is het in games mogelijk in een individueel tempo te leren. Ten derde krijgen

    leerlingen door het experimenteren in games inzicht in de brede toepasbaarheid van kennis en

    vaardigheden. Ten vierde vergoten games de nieuwsgierigheid van leerlingen, waardoor zij

    bereid zijn energie te steken in de lesstof. Tot slot wordt in games de lesstof ervaren zodat

    leerlingen bereid zijn meer aandacht te besteden aan de les.

    Er zijn wel een aantal beperkingen met betrekking tot het ontwikkelen van educatieve

    games voor het basisonderwijs. Er moet een goede balans zijn tussen speelplezier en effectief

    leren, zodat de voordelen van spelenderwijs leren bewaard blijven. Daarnaast moet er bij het

    ontwikkelen van games voor een jonge doelgroep rekening worden gehouden met de manier

    waarop zij de wereld ervaren.

    21

  • Li

    Hoofdstuk 3: Het gebruik van educatieve games

    De vorige twee hoofdstukken hebben laten zien dat theoretici verwachten dat games motivatie

    kunnen bevorderen en het leerproces kunnen ondersteunen. In het voorgaande is voornamelijk

    gesproken over het aanleren van strategieën, vaardigheden en capaciteiten. Hierdoor kan het

    beeld ontstaan dat games niet geschikt zijn voor het overbrengen van kennis, iets dat in het

    onderwijs centraal staat. Daarom wordt in dit derde hoofdstuk aandacht besteed aan een aantal

    voorbeelden van de toepassing van games (en game-elementen) in het onderwijs. Aan de hand

    van deze voorbeelden wordt duidelijk wat de effectiviteit van huidige educatieve games is en

    welke in het voorgaande besproken elementen daadwerkelijk van belang blijken te zijn. Er

    worden drie voorbeelden besproken aan de hand van informatie verkregen in de literatuur.

    Daarnaast worden twee casestudies besproken van educatieve games die ik heb geobserveerd.

    3.1 Voorbeelden

    In deze paragraaf worden drie voorbeelden besproken van het gebruik van games en gameelementen

    met een educatief doel. Aan de hand van deze voorbeelden wordt inzicht verkregen

    over de toepasbaarheid van games in het onderwijs.

    13 in de oorlog

    Het eerste voorbeeld is de televisieserie ‘13 in de oorlog’ waarbij in dertien afleveringen

    inzicht wordt gegeven in het leven tijdens de Tweede Wereldoorlog (Huisman &

    Wormmeester, 2011). Als aanvulling op de televisieserie werd een game ontwikkeld waarin

    een jongen op zoek gaat naar zijn vader, die hij is verloren tijdens het bombardement in

    Rotterdam. Elke aflevering is gekoppeld aan een level in het spel en er komen verschillende

    morele dilemma's aan bod. Spelers moeten bijvoorbeeld kiezen tussen het stelen van een ring

    of het helpen van een vijandige soldaat om verder te komen. Door het spelen van de game

    krijgen spelers inzicht in de situatie tijdens de oorlog. Na afloop van de game bleek dat veel

    spelers alle dertien levels hebben voltooid. Ondanks de serieuze inhoud waren spelers

    gemotiveerd de game uit te spelen. Volgens de makers heeft de identificatie met het

    hoofdkarakter er voor gezorgd dat spelers een persoonlijke band op konden bouwen met de

    22

    game. Samen met het spelplezier heeft dit er aan bijgedragen dat spelers langere tijd

    gemotiveerd waren de game te spelen. Er zijn geen gegevens bekend over het leereffect van

    de game, maar het is aannemelijk dat de spelers na dertien weken spel iets hebben geleerd

    over het leven tijdens de Tweede Wereldoorlog. Deze case bevestigt dat het ervaren van de

    lesstof en het opbouwen van een emotionele band met de game, de toewijding van spelers

    vergroot.

    Computergame

    Het tweede voorbeeld is een cursus waarin basisschoolleerlingen buiten schooltijd door

    middel van een game konden leren hoe een website wordt ontwikkeld (Willett, 2007). De

    cursus vond plaats in een vrijwillige en informele omgeving, waardoor leerlingen zich niet

    verplicht voelden de cursus te voltooien en veel leerlingen dit ook niet deden. Een verklaring

    hiervoor is de lineaire opbouw van de cursus. De cursus ging namelijk uit van een lineair

    leerproces, waardoor de leerlingen elke week een bepaald level moesten voltooien en

    automatisch doorstroomden naar een volgend level. Hierdoor was het niet mogelijk de game

    in eigen tempo te doorlopen en stopten leerlingen omdat te lesstof te eenvoudig of juist te

    moeilijk was. Dit bevestigt het belang van de mogelijkheid een game individueel te voltooien

    zodat de aangeboden taken in de zone van proximale ontwikkeling vallen.

    Ervaringspunten

    Het derde en laatste voorbeeld is een cursus van de universiteit Indiana (Sheldon, 2010; Tito,

    2010). In deze cursus is geen gebruik gemaakt van een volledige game, maar van een aantal

    game-elementen. Het belangrijkste game-element was het geven van ‘ervaringspunten’ in

    plaats van cijfers. In games bepaalt het aantal ‘experience points’ (XP) het eindresultaat

    waaraan spelers hun succes kunnen afmeten. Net als in een game, startten alle leerlingen

    zonder enige punten. Wanneer opdrachten goed werden voltooid, werden de leerlingen met

    een aantal ervaringspunten beloond. Verschillende oplossingen werden verschillend

    beoordeeld en leerlingen waren vrij diverse strategieën uit te proberen. Falen werd niet

    afgestraft door het verlies van punten, waardoor de consequenties van experimenteren laag

    waren. Op deze manier werden de studenten gestimuleerd diverse strategieën uit te proberen.

    Na afloop van de cursus bleek dat in vergelijking met eerdere cursussen de leerlingen meer

    inzet hadden getoond, minder afwezig waren en hogere cijfers hadden behaald. Dit bevestigt

    23

    dat de ‘trial and error’-methode leerlingen kan motiveren en het leerproces kan ondersteunen.

    3.2 Casestudie: Aelius en het tijdsportaal

    De eerste casestudie is de interactieve geschiedenisles ‘Aelius en het tijdsportaal’. Deze

    geschiedenisles is in opdracht van gemeente Utrecht ontwikkeld door zeven studenten van de

    Hogeschool voor de Kunsten Utrecht en Universiteit Utrecht. De les is een speelse ervaring

    waarin gebruik is gemaakt van een aantal elementen die ook in games aanwezig zijn. Het doel

    van de les is leerlingen iets te leren over de Romeinse tijd. In het volgende wordt allereerst

    een beschrijving gegeven van de inhoud en het verloop van de geschiedenisles. Daarna wordt

    kort ingegaan op de methode van de analyse. Vervolgens wordt gekeken op welke manier de

    leerlingen reageerden op de geschiedenisles en op welke manier het leerproces van leerlingen

    ondersteund werd door game-elementen. Omdat de geschiedenisles zowel op een naschoolse

    opvang en op basisscholen is uitgevoerd, kunnen er tevens uitspraken gedaan worden over de

    mogelijke invloed die een schoolse omgeving heeft op de bereidheid te leren in een spelvorm.

    Aelius en het tijdsportaal

    De interactieve geschiedenisles ‘Aelius en het tijdsportaal’ is ontwikkeld voor leerlingen in

    groep vier en groep vijf van de basisschool. De les wordt gegeven door een ‘professor’ die een

    tijdsportaal heeft ontwikkeld waarmee contact kan worden gelegd met het verleden. De

    leerlingen komen via het portaal in contact met een jongen die leeft in de Romeinse tijd,

    Aelius. Hij heeft hulp nodig en de leerlingen krijgen de opdracht een aantal historische

    objecten te zoeken die in de buurt verspreid liggen. Deze objecten zijn niet tastbaar maar

    worden virtueel zichtbaar gemaakt door ‘augmented reality’. Dit is een techniek waarbij

    computergemaakte beelden worden toegevoegd aan echte, bestaande beelden. Hierdoor

    krijgen de leerlingen het idee dat ze historische objecten onder de grond kunnen zien liggen.

    Aelius heeft deze objecten nodig om zijn wens om keizer te worden te kunnen

    vervullen. Alle objecten die de leerlingen verzamelen hebben een significante rol gespeeld in

    de Romeinse tijd. De historische betekenis van elk object wordt uitgelegd wanneer het object

    virtueel wordt weergegeven. Vervolgens beantwoorden de leerlingen een aantal vragen

    gebaseerd op deze uitleg. De objecten worden uiteindelijk via het tijdsportaal naar Aelius

    gestuurd en de leerlingen zien hoe ze Aelius hebben geholpen keizer te worden.

    24

    Methode

    De geschiedenisles ‘Aelius in het tijdsportaal’ heb ik mede ontwikkeld. Om deze reden ben ik

    aanwezig geweest bij alle uitvoeringen van de les. Er zijn twee uitvoeringen geweest bij een

    naschoolse opvang en zeven uitvoeringen op basisscholen. Tijdens de uitvoeringen zijn de

    leerlingen geobserveerd, zowel in de klas als tijdens de speurtocht. Ook is een aantal

    leerlingen aan het eind van de les gevraagd wat ze van het spel vonden. Ongeveer zes weken

    na de les is met een aantal leerlingen gesproken zodat duidelijk werd wat de leerlingen

    hadden onthouden.

    Voordelen

    Tijdens de les vond directe interactie plaats tussen de leerlingen en professor in het klaslokaal

    en Aelius in de Romeinse tijd. De leerlingen kregen hierdoor het idee daadwerkelijk contact te

    hebben met een jongen uit het verleden en voelden zich verbonden met Aelius. Zo gaf een

    leerling na de eerste interactie aan dat Aelius zijn vriend was en hij hem heel graag wilde

    helpen keizer te worden. De leerlingen waren erg enthousiast en gemotiveerd Aelius te helpen

    en besteedden daardoor veel aandacht aan de informatie en instructies die zij kregen van de

    professor. Door het verhalende karakter van de les, konden de leerlingen zich goed inleven in

    het onderwerp.

    Na zes weken bleken de vijf leerlingen met wie een tweede keer is gesproken, veel

    informatie te hebben onthouden die in de les is behandeld. Tussentijds is er op school geen

    aandacht meer besteed aan het onderwerp en volgens de onderwijzeres was het uitzonderlijk

    dat de leerlingen zo veel hadden onthouden na het verhaal slechts een keer te hebben gehoord.

    Deze resultaten bevestigen dat actief deel uitmaken van de les door een verhalende opbouw

    en emotionele band met het onderwerp, het leerproces kan ondersteunen.

    Beperkingen

    De eerste drie beperkingen hebben te maken met de overeenkomsten tussen de speelse les en

    de normale lesprogramma’s op school. Er bestond weinig verschil tussen de speelse les en de

    manier waarop de leerlingen doorgaans les krijgen. Een eerste beperking was het vaste

    verloop van de les. Doordat de les duidelijk was ingedeeld in drie onderdelen en de leerlingen

    25

    aan een tijdslimiet gebonden waren, was er weinig ruimte voor het natuurlijke leerproces. Er

    waren een aantal vragen die de leerlingen in een antwoordenboekje moesten beantwoorden,

    maar daar kon niet mee geëxperimenteerd worden. Een tweede beperking die hierdoor is

    ontstaan, is het collectieve leerproces. De leerlingen hadden geen kans de les in een

    individueel tempo te voltooien. Een derde beperking was het gebrek aan feedback en beloning

    tijdens de les. De vragen werden wel behandeld zodat de leerlingen wisten wat de juiste

    antwoorden waren, maar er werd geen waarde toegekend aan het eindresultaat dat de

    leerlingen hadden behaald. De leerlingen hechtten aan het eind van de les daardoor weinig

    waarde aan het persoonlijke eindresultaat.

    Tot slot bleek dat het leerproces in de niet-schoolse omgeving minder gestructureerd

    verliep dan het leerproces in de schoolse omgeving. Leerlingen waren minder gemotiveerd de

    les te volgen en voltooien. Waarschijnlijk zijn leerlingen niet gewend en niet bereid te leren in

    een niet-schoolse omgeving. Hoewel de interactieve les veel overeenkomsten toonde met

    normale lessen, bleken leerlingen toch meer gemotiveerd. Dit lijkt een indicatie dat het

    digitaliseren van lesprogramma’s ook voldoende zou zijn om leerlingen te motiveren en

    interesseren.

    3.3 Casestudie: Hamsterwereld

    De tweede casestudie is de computergame ‘Hamsterwereld’ die is ontwikkeld door het bedrijf

    IJsfontein in opdracht van het supermarktketen Albert Heijn. De game geeft kinderen

    informatie over de herkomst van eten. In deze paragraaf wordt een korte beschrijving gegeven

    van de inhoud en het verloop van de game. Vervolgens wordt de methode beschreven en

    geanalyseerd hoe kinderen reageerden op de game en op welke manier het leerproces van de

    jonge spelers ondersteund werd. Omdat deze game door de doelgroep zelf op het internet

    moet worden opgezocht, is er veel sprake van concurrerende activiteiten. Daarom kunnen er

    tevens uitspraken worden gedaan over het effect dat een vrijwillige en informele setting heeft

    op de bereidheid het spel te (blijven) spelen.

    Hamsterwereld

    De game ‘Hamsterwereld’ is gericht op kinderen in de leeftijd van 4 tot 10 jaar en is bedoeld

    om kinderen kennis te laten maken met de oorsprong van eten. De game is gecentreerd

    26

    rondom drie hamsters: Tess, Eddie en Gijs. De drie hamsters gaan op reis naar verschillende

    landen en ontdekken zo de oorsprong van lokale producten. Tot nu toe hebben Tess, Eddie en

    Gijs vier landen bezocht. In India hebben ze ontdekt waar rijst vandaan komt. In Ghana

    hebben ze de herkomst van fruit ontdekt. In Italië hebben de hamsters geleerd waar spaghetti

    vandaan komt. In Friesland leerden ze tot slot waar boerenkool vandaan komt. Van deze

    reizen maken de hamsters verslagen zodat de kinderen de avonturen kunnen volgen via

    games, reisverslagen, knutsels en e-cards. In elk land is er een themaspel waardoor duidelijk

    wordt hoe de producten worden gemaakt. Omdat de game bedoeld is voor een brede

    doelgroep, is er gebruik gemaakt van diverse manieren van informatie overbrengen en

    verschillen de spellen in moeilijkheidsgraad.

    Methode

    Zeven kinderen in de doelgroep hebben de game gespeeld. Drie jongens van zes jaar hebben

    Italië en Friesland bezocht. Twee jongens speelden het spel samen, een jongen speelde alleen.

    Daarnaast hebben vier meisjes van acht jaar Ghana en India bezocht. Zij speelden in

    tweetallen. Tijdens het spelen van de game, heb ik de kinderen geobserveerd. Na afloop van

    de game is gesproken met de kinderen om inzicht te krijgen in het leerproces en speelplezier

    in de game. Omdat er grote overeenkomsten bestonden tussen de reacties van de spelers

    tijdens en na het spel, worden de resultaten van de zeven spelers gezamenlijk besproken.

    Voordelen

    In de game waren drie typen spellen aanwezig. Twee kleine spellen waren het schieten van de

    hamsters met een katapult en een memory-spel. Daarnaast was er een groot themaspel, waarin

    het productieproces van het betreffende product werd uitgebeeld. De twee kleine spellen

    hadden geen informatieve inhoud, maar bleken voor de spelers wel het meest vermakelijk. De

    reactie van de hamsters maakte duidelijk hoe succesvol de spelers waren. Doordat de

    feedback snel plaatsvond en de consequenties van falen niet groot waren, waren de spelers

    gemotiveerd te experimenteren en onderdelen opnieuw te proberen.

    27

    Beperkingen

    De game kent een aantal beperkingen. De informatie-overdracht in de game vond plaats door

    middel van informatieve teksten, waardoor de meeste kennis wordt overgebracht op een

    schoolse manier. De teksten onderbraken de speelervaring en omdat het niet noodzakelijk was

    de teksten te voltooien, werden deze snel overgeslagen door de spelers. Omdat de informatie

    uit de teksten niet noodzakelijk was voor vordering in de rest van de game, had dit ook geen

    verdere gevolgen voor het game-verloop. De korte games waren voornamelijk een

    vermakelijke afwisseling, waardoor de informatie niet in het spel is geïntegreerd maar 'tussen

    de spellen door' wordt aangeboden. Dit illustreert dat het digitaliseren van lesstof

    onvoldoende is om spelers te motiveren een game te voltooien.

    Het grotere themaspel was een illustratie van het productieproces van de producten en

    bestond uit een aantal korte opdrachten die binnen een bepaalde tijd uitgevoerd moesten

    worden. Deze korte opdrachten waren moeilijk te voltooien door de tijdsdruk en de moeizame

    bediening. Er waren vijf tot zes kleine opdrachten in het spel en wanneer een opdracht niet

    gehaald werd, nam de slaagkans van het totale spel af. Wanneer de kinderen een opdracht

    opnieuw wilden proberen, betekende dit dat ze opnieuw met het hele themaspel moesten

    beginnen. Hierdoor waren de consequenties van falen hoog. Omdat het spel in hoog tempo

    vorderde hadden de spelers het gevoel weinig invloed te kunnen uitoefenen op de uitkomst.

    Hierdoor was de motivatie het spel goed af te ronden erg laag en werd het spel uiteindelijk

    zelfs overgeslagen. Dit bevestigt dat het de game niet te snel moet verlopen en het van belang

    is dat spelers het gevoel hebben controle en invloed te kunnen uitoefenen op het eindresultaat.

    Omdat de informatie voornamelijk uit de teksten moest worden gehaald en de

    kinderen deze teksten oversloegen, heb ik na afronding van het eerste land gevraagd of ze al

    iets hadden geleerd over de herkomst van boerenkool, spaghetti, rijst dan wel fruit. Naar

    aanleiding van deze vraag besteedde slechts een kind (de jongen die het spel alleen speelde)

    meer aandacht aan de informatie die in de tekst te vinden was. Na afloop van de game gaf hij

    zelf aan nu wel iets te weten – in dit geval – over boerenkool, namelijk 'dat het een grapje is

    dat je van boerenkool scheten laat'. De informatie die in de tekst werd gegeven was erg

    abstract en omdat de informatie tevens op een niet-serieuze manier werd overgebracht, kreeg

    de speler het idee dat het niet waar was. Dit bevestigt het belang van concrete en duidelijke

    informatie voor een jonge doelgroep.

    28

    3.4 Conclusie

    De voorbeelden en casestudies hebben laten zien dat games inderdaad aan een aantal

    voorwaarden moeten voldoen om spelenderwijs leren te ondersteunen. Zo wordt de

    ontwikkeling van een emotionele band met het onderwerp versterkt door een verhalende

    structuur en draagt deze band bij aan de motivatie en toewijding van spelers. Het gebruik van

    motiverende game-elementen met betrekking tot beloning en feedback, heeft inderdaad

    bijgedragen aan een positief resultaat. Leerlingen toonden meer inzet, waren minder afwezig

    en behaalden hogere cijfers. De mogelijkheid te experimenteren en taken opnieuw te proberen

    bevordert bovendien de motivatie van spelers. Het ontbreken van persoonlijke beloning en

    feedback, zorgde ervoor dat leerlingen minder waarde hechtten aan het eindresultaat. Ook is

    het van belang dat leerlingen in een eigen tempo de game kunnen voltooien, zodat het

    individuele leerproces wordt ondersteund.

    In de voorbeelden van de toepassing van educatieve games binnen het onderwijs,

    bleek dat er positieve resultaten waren. Leerlingen waren meer gemotiveerd en besteedden

    veel aandacht aan de lesstof. De toepassing van dezelfde games buiten de schoolomgeving

    laat echter zien dat educatieve games niet motiverend genoeg zijn om spelers toegewijd te

    houden zonder de verplichting van school. Omdat de meeste voorbeelden relatief veel

    overeenkomsten vertonen met gewone lesprogramma’s en geen volledige games zijn, is het

    aannemelijk dat het correcte gebruik van alle essentiële game-elementen een ander resultaat

    kan geven.

    29

    Hoofdstuk 4: Conclusies en aanbevelingen

    In deze thesis is door het bestuderen van de literatuur en de praktijk inzicht verkregen in de

    mogelijkheden van de toepassing van games in het basisonderwijs. In dit laatste hoofdstuk

    wordt tot slot de hoofdvraag beantwoord. Er worden een aantal basiselementen geformuleerd

    waaraan educatieve games in het basisonderwijs moeten voldoen.

    De hoofdvraag luidt als volgt: Op welke manier kunnen games worden toegepast in het

    basisonderwijs om het leerproces van kinderen te ondersteunen?

    Allereerst worden een aantal conclusies geformuleerd met betrekking tot de wijze waarop

    games het leerproces van kinderen kunnen ondersteunen.

    1. Het gebruik van games in het onderwijs kan het leerproces van leerlingen

    ondersteunen door uit te gaan van het natuurlijke leerproces van kinderen. Het is van

    belang dat leerlingen de mogelijkheid krijgen te observeren, te proberen, te falen en

    opnieuw te proberen.

    2. Het is in games mogelijk een individueel leerproces te doorlopen. De taken in

    games sluiten aan bij de capaciteiten van spelers, doordat spelers meer tijd kunnen

    besteden aan moeilijke taken en eenvoudige opdrachten snel voltooien. Hierdoor

    wordt gebruik gemaakt van de zone van proximale ontwikkeling en blijven spelers

    met verschillende vaardigheden en capaciteiten binnen dezelfde game voortdurend

    uitgedaagd.

    3. In games is het essentieel dat er geëxperimenteerd kan worden met

    verschillende strategieën voor een definitief antwoord wordt gegeven. In het onderwijs

    zijn de prestatiedruk en consequenties van falen hoog, waardoor leerlingen proberen

    opdrachten meteen goed te voltooien. Games bieden een veilige omgeving waarbinnen

    geëxperimenteerd kan worden.

    30

    4. Omdat het in games noodzakelijk is te experimenteren met verschillende

    strategieën, krijgen leerlingen inzicht in alternatieve perspectieven en mogelijkheden.

    Hierdoor ontstaat inzicht in de brede toepasbaarheid van opgedane kennis.

    5. Doordat feedback in games snel plaatsvindt, krijgen leerlingen inzicht in de

    effectiviteit van de acties die zij hebben uitgevoerd. Hierdoor worden leerlingen

    bewust van hun leerstrategieën en de mogelijkheden deze te verbeteren. Dit biedt extra

    kansen voor leerlingen die niet goed mee kunnen komen op school.

    6. Games motiveren leerlingen doordat er sprake is van uitdaging en beloning.

    7. Games gaan uit van de belevingswereld van leerlingen waardoor leerlingen

    meer gemotiveerd zijn aandacht te besteden aan de game.

    8. Games bevorderen de nieuwsgierigheid van leerlingen waardoor zij

    gemotiveerd zijn te ontdekken en energie te steken in het onderwerp.

    9. In een game luisteren leerlingen niet passief naar een verhaal maar nemen ze

    actief deel aan de les. Dit bevordert de motivatie en aandacht van leerlingen, waardoor

    zij feiten beter kunnen onthouden.

    Nu volgen een aantal conclusies met betrekking tot de manier waarop games toegepast

    moeten worden in het basisonderwijs. Dit zijn randvoorwaarden waar games aan moeten

    voldoen.

    1. De ontwikkeling van games voor het onderwijs vraagt om een andere

    benadering dan het ontwikkelen van games voor vermaak. Educatieve games moeten

    voor een grote doelgroep aantrekkelijk zijn. De grootste verschillen in voorkeuren met

    betrekking tot games bestaan tussen jongens en meisjes. Om games aantrekkelijk te

    maken voor beide groepen moet er een goede balans zijn in het gebruik van fantasie

    en realiteit en de mate waarin geweld gebruikt moet worden om de game te voltooien.

    Idealiter maakt een game het mogelijk dat spelers zelf bepalen of ze in een

    fantasierijke of realistische omgeving spelen en of obstakels worden overwonnen door

    geweld of door tactiek.

    31

    2. Wanneer games worden ontwikkeld voor een relatief jonge doelgroep, is het

    van belang uit te gaan van de belevingswereld van deze spelers. Dat betekent dat er

    meer aandacht besteed moet worden aan een aantal factoren. Het verhaal moet

    duidelijk zijn en concrete problemen aan het licht stellen. De feedback moet snel

    plaatsvinden en spelers moeten niet te snel afgestraft worden voor een fout. Het

    gebruik van animatie, kinderlijke dialoog, interactiviteit en de mogelijkheid te

    identificeren, maakt een game geschikt voor een jonge doelgroep.

    3. Een game moet een duidelijke structuur hebben zodat de game een veilige

    omgeving vormt waarbinnen leerlingen kunnen experimenteren. Ook moet er

    veelvuldig feedback plaatsvinden binnen een game, waarbij leerlingen worden

    beloond voor hun inspanningen. Daarbij moeten de consequenties van falen niet te

    hoog zijn, zodat spelers bereid blijven opdrachten opnieuw te proberen.

    Kort samengevat betekent dit dat games het leerproces kunnen ondersteunen doordat

    leerlingen een individueel leerproces kunnen volgen waarbinnen experimenteren mogelijk is.

    Games kunnen leerlingen motiveren en interesseren doordat er sprake is van uitdaging,

    beloning en een verhalende structuur. Wanneer games worden ontwikkeld voor het onderwijs,

    moet de game aantrekkelijk zijn voor de hele doelgroep en er uit worden gegaan van de

    belevingswereld van kinderen.

    32

    Literatuurlijst

    Abt, C.C. (1968). Games for learning. In: Boocock, S.S. & Schild, E.O. (red.), Simulation

    games in learning. Beverly Hills: Sage Publications, 65-84.

    Ackerman, L.K., Kong, K. & Desiato, C. (2011). Perceptions of educational games: A study

    of a blog post. TCC Worldwide Online Conference, 11(1): 1-9.

    Alkind Taylor, A., Backlund, P., Engstrom, H., Johannesson, M., Lebram, M. (2009). Gamers

    against all odds. In: Chang, M. et.al. (red.), Edutainment. Berlin: Springer-Verlag, 1-12.

    Antin, J., Churchill, E. (2011). Badges in social media: a social psychological perspective.

    Retrieved from http://gamification-research.org, 12-05-2011.

    Beck, J.C. (2004). Got game: How the gamer generation is reshaping business forever.

    Boston: Harvard Business School Press, 208p.

    Beeksma, J. (2005). Games. Meer dan spelen. ICT verkenningen voor het onderwijs.

    Retrieved from onderzoek.kennisnet.nl, 04-06-2011.

    Bellers, C. (2008). Ben jij ook zo nieuwsgierig? Nieuwsgierigheid als motor van betekenisvol

    ontdekkend leren. Amsterdam: Universiteit voor Humanistiek. 57p.

    Bente, G. & Breuer, J. (2009). Making the implicit explicit. Embedded measurement in

    serious games. In: Ritterfeld, U., Cody, M. & Vorderer, P. (red.). Serious Games. Mechanisms

    and effects. New York: Routledge, 322-343.

    Blumberg, F.C. & Ismailer, S.S. (2009). What do children learn from playing digital games?

    In: Ritterfeld, U., Cody, M. & Vorderer, P. (red.) (2009). Serious Games. Mechanisms and

    effects. New York: Routledge, 131-142.

    33

    Boocock, S.S. (1968a). From lucury item to learning tool. An overviewing of the theoretical

    literature on games. In: Boocock, S.S. & Schild, E.O. (red.), Simulation games in learning.

    Beverly Hills: Sage Publications, 53-64.

    Bransford, J.D., Brown, A.L., Cocking, R.R., Donovan, M.S., Pellegrino, J.W. (2000). How

    people learn: brain, mind, experience, and school. Washington: National Academy Press.

    374p.

    Brewer, R.S., Lee, G.E., Xu, Y., Desiato, C., Katchuk, M. & Johnson, P.M. (2011). Lights off.

    Game on. The Kukui Cup: A dorm energy competition. Retrieved from http://gamificationresearch.

    org, 12-05-2011.

    Brown, H.J. (2008). Videogames and education. New York: M.E. Sharpe. 222p.

    Brunner, C., Bennett, D., Honey, M. (1998). Girl Games and Technological Desire. In:

    Cassell, J. & Jenkins, H. (red.), From Barbie to Mortal Kombat: Gender and computer games.

    Caecilia: Graphic Composition, Inc., 72-88.

    Calvert, S.L., Tan, S.-L. (1994). Impact of virtual reality on young adults' psychological

    arousal and aggressive thoughts: interaction versus observation. Journal of Applied

    Developmental Psychology, 15: 125-139.

    Cassell, J. & Jenkins, H. (1998). Chess for girls? Feminism and Computer games. In: Cassell,

    J. & Jenkins, H. (red.), From Barbie to Mortal Kombat: Gender and computer games.

    Caecilia: Graphic Composition, Inc., 3-45.

    Cheung, G. (2011). Consciousness in gameplay. Retrieved from http://gamificationresearch.

    org, 12-05-2011.

    Cowley, S. (2010-a). Een klas gemotiveerd aan het werk krijgen (en houden). In: Cowley, S.

    (red.). Lesgeven voor Dummies. Amsterdam: Pearson Educatie Benelux, 31-45.

    Cowley, S. (2010-b). Tien manieren om een groep te motiveren. In: Cowley, S. (red.).

    Lesgeven voor Dummies. Amtserdam: Pearson Educatie Benelux, 185-203.

    34

    Curry, P. (2009). Everything I know about game design I learned from Super Mario Bros. In:

    Davidson, D. (red.), Well played 1.0. Video games, value and meaning. Lexington: ETC Press,

    12-35.

    Dam, G. ten, & Vermunt, J. (2003). De leerling. In N. Verloop & J. Lowyck (red.),

    Onderwijskunde. Een kennisbasis voor professionals. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff,

    151-183.

    Deterding, S. (2011). Situated motivational affordances of game elements: a conceptual

    model. Retrieved from http://gamification-research.org, 12-05-2011.

    Deterding, S., Sicart, M., Nacke, L., O'Hara, K., Dixon, D. (2011-a). Gamification: Using

    game design elements in non-gaming contexts. Retrieved from http://gamificationresearch.

    org, 24-04-2011.

    Deterding, S., Khaled, R., Nacke, L. & Dixon, D. (2011-b). Gamification: Toward a

    definition. Retrieved from http://gamification-research.org, 12-05-2011.

    Farran, D.C. (1968). Competition and learning for underachievers. In: Boocock, S.S. &

    Schild, E.O. (red.), Simulation games in learning. Beverly Hills: Sage Publications, 191-204.

    Frandsen, A.N. (1957). How children learn, an educational psychology. New York: McGraw-

    Hill Book Company. 546p.

    Gee, J.P. (2003). What video games have to teach us about learning and literacy. NY:

    Palgrave Macmillan. 225p.

    Gee, J.P. (2009). Deep learning properties of good digital games. How far can they go? In:

    Ritterfeld, U., Cody, M. & Vorderer, P. (red.), Serious Games. Mechanisms and effects. New

    York: Routledge, 67-82.

    35

    Graesser, A., Chipman, P., Leeming. F. & Biedenbach, S. (2009). Deep learning and emotion

    in serious games. In: Ritterfeld, U., Cody, M. & Vorderer, P. (red.), Serious Games.

    Mechanisms and effects. New York: Routledge, 83-102.

    Greenfield, P.M. (1994). Video games as cultural artifacts. Journal of Applied Developmental

    Psychology, 15: 3-12.

    Greenfield, P.M., Cocking, R.R. (1994). Effects of interactive entertainment technologies on

    development. Journal of Applied Developmental Psychology, 15: 1-2.

    Greenfield, P.M., DeWinstanly, P., Kilpatrick, H., Kaye, D. (1994-a). Action video games and

    informal education: Effects on strategies for dividing visual attention. Journal of Applied

    Developmental Psychology, 15: 105-123.

    Holt, J. (1967). How children learn. New York: Dell Publishing. 156p.

    Hoonhout, J. & Meerbeek, B. (2011). Brainstorm triggers: game characteristics as input in

    ideation. Retrieved from http://gamification-research.org, 12-05-2011.

    Hsieh, P-H. (2011). Mastery Orientation. In: Goldstein, S. & Naglieri, J.A. (red.),

    Encyclopedia of child behavior and development. New York: Springer, 915-916.

    Huisman, J.W. & Wormmeester, L. (2011). 13 in de oorlog. Festival of Games. 28-04-2011.

    Huizinga, J. (1938). Homo Ludens. Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur.

    Amsterdam: Amsterdam University Press, 246p.

    Inbar, O., Tractinsky, N., Tsimhoni, O. & Seder, T. (2011). Driving the scoreboard: motivating

    eco-driving through in-car gaming. Retrieved from http://gamification-research.org, 12-05-

    2011.

    Ireson, J. (2008). Learners, learning and educational activity. New York: Routledge. 164p.

    36

    Jansz, J. & Vosmeer, M. (2009). Girls as serious gamers. Pitfalls and possibilities. In:

    Ritterfeld, U., Cody, M. & Vorderer, P. (red.), Serious Games. Mechanisms and effects. New

    York: Routledge, 236-247.

    Jansz, J. (2011). Hoe games en gaming ons gedrag bepalen. Studium Generale Universiteit

    Rotterdam. 18-04-2011.

    Jenkins, H. (1998). “Complete Freedom of Movement”: Video games as gendered play

    spaces. In: Cassell, J. & Jenkins, H. (red.), From Barbie to Mortal Kombat: Gender and

    computer games. Caecilia: Graphic Composition, Inc, 263-297.

    Johnson, J.E. (1994). The challenge of incorporating research on play into the practice of

    preschool education. Journal of Applied Developmental Psychology, 15: 603-618.

    Juul, J. (2003). The game, the player, the world: Looking for a heart of gameness. In: Copier,

    M. & Raessens, J. (red.), Level up: Digital games research conference proceedings, Utrecht:

    Utrecht University, 30-45.

    Kafai, Y.B. (2009). Serious games for girls? Considering gender in learning with digital

    games. In: Ritterfeld, U., Cody, M. & Vorderer, P. (red.), Serious Games. Mechanisms and

    effects. New York: Routledge, 221-235.

    Kaldeway, J., Haenen, J., Wils, S., & Westhoff, G. (1996). Leren leren in didactisch

    perspectief. Groningen: Wolters-Noordhoff. 354p.

    Koster, R. (2005). A theory of fun for game design. Scottsdale: Paraglyph Press. 244p.

    Laschke, M., & Hassenzahl, M. (2011). Being a “mayor” or a “patron”? The difference

    between owning badges and telling stories. Retrieved from http://gamification-research.org,

    12-05-2011.

    Lee, J. J. & Hammer, J. (2011). Gamification in Education: What, How, Why Bother?

    Academic Exchange Quarterly, 15(2): 2-13.

    37

    Lieberman. D.A. (2009). Designing serious games for learning and health in informal and

    formal settings. In: Ritterfeld, U., Cody, M. & Vorderer, P. (red.), Serious Games. Mechanisms

    and effects. New York: Routledge, 117-130.

    McGonigal, J. (2010). Why I love bees: A case study in collective intelligence gaming. In:

    Salen, K. (red.), The ecology of games: Connecting youth games, and learning, 199-228.

    De Mul, J. (2011). Homo Ludens 2. Studium Generale Universiteit Rotterdam. 06-04-2011.

    Narashimhan, N., Chiricescu, S. & Vasudevan, V. (2011). The gamification of television: is

    there life beyond badges? Retrieved from http://gamification-research.org, 12-05-2011.

    Patanella, D. (2011). Learning. In: Goldstein, S. & Naglieri, J.A. (red.), Encyclopedia of child

    behavior and development. New York: Springer, 872 – 874.

    Pieters, J.M, & Verschaffel, L. (2003). Beïnvloeden van leerprocessen. In Verloop, N. &

    Lowyck, J. (red.), Onderwijskunde. Een kennisbasis voor professionals. Groningen/Houten:

    Wolters-Noordhoff, 251-276.

    Ratan, R. & Ritterfeld, U. (2009). Classifying serious games. In: Ritterfeld, U., Cody, M. &

    Vorderer, P. (red.), Serious Games. Mechanisms and effects. New York: Routledge, 10-24.

    Ritterfeld, U., Cody, M. & Vorderer, P. (2009). Introduction. In: Ritterfeld, U., Cody, M. &

    Vorderer, P. (red.), Serious Games. Mechanisms and effects. New York: Routledge, 3-9.

    Roelofs, E., Andriessen, J., & Lagerweij, N. (1997). Vormgeving en optimalisering van

    onderwijs. In: Versloot, B. (red.), Visies en disciplines in onderwijs en opvoeding. Utrecht:

    Lemma, 153-189.

    Saunders, P., Cox, B. (1997). Research into stimulations in education. London: Kogan Page.

    259p.

    Schemers, I. (2009). Interactieve media in het basisonderwijs. Retrieved from

    onderzoek.kennisnet.nl, 04-06-2011.

    38

    Van Schie, J. (2008). Leren in Second Life. Onderzoek naar de meerwaarde van Second Life

    in het onderwijs. Retrieved from onderzoek.kennisnet.nl, 04-06-2011.

    Schild, E.O. (1968-a). Interaction in games. In: Boocock, S.S. & Schild, E.O. (red.),

    Simulation games in learning. Beverly Hills: Sage Publications, 93-104.

    Schild, E.O. (1968-b). The shaping of strategy. In: Boocock, S.S. & Schild, E.O. (red.),

    Simulation games in learning. Beverly Hills: Sage Publications, 143-154.

    Sheldon, L. (2010). T366 Multiplayer Game Design Post Mortem. Retrieved from

    http://gamingtheclasroom.wordpress.com, 5-5-2011.

    Shen, C., Wang, H. & Ritterfeld, U. (2009). Serious games and seriously fun games. Can they

    be one and the same? In: Ritterfeld, U., Cody, M. & Vorderer, P. (red.), Serious Games.

    Mechanisms and effects. New York: Routledge, 48-61.

    Sherry, J.L. & Dibble, J.L. (2009). The impact of serious games on childhood development.

    In: Ritterfeld, U., Cody, M. & Vorderer, P. (red.), Serious Games. Mechanisms and effects.

    New York: Routledge, 145-166.

    Shute, V.J., Ventura, M., Bauer, M. & Zapata-Rivera, D. (2009). Melding the power of serious

    games and embedded assessment to monitor and foster learning. In: Ritterfeld, U., Cody, M.

    & Vorderer, P. (red.), Serious Games. Mechanisms and effects. New York: Routledge, 295-

    321.

    Simons, P. R. J., & Zuylen, J. G. G. (1995). De didactiek van leren leren. Studiehuisreeks 4.

    Tilburg: MesoConsult: 7-20.

    Sivak, M. (2009). Half-life 2: Being Gordon Freeman. In: Davidson, D. (red.), Well played

    1.0. Video games, value and meaning. Lexington: ETC Press, 80-109.

    Standaert, R., Troch, F., Peeters, I., & Piedfort, S. (2006). Leren en onderwijzen. Inleiding tot

    de algemene didactiek. Leuven: Acco. 360p.

    39

    Subrahmanyam, K., Greenfield, P.M. (1994). Effect of video game practice on spatial skills in

    girls and boys. Journal of Applied Developmental Psychology, 15: 13-32.

    Subrahmanyam, K. & Greenfield, P.M. (1998). Computer games for girls: What makes them

    play? In: Cassell, J. & Jenkins, H. (red.), From Barbie to Mortal Kombat: Gender and

    computer games. Caecilia: Graphic Composition, Inc., 46-71.

    Subrahmanyam, K. & Greenfield, P. (2009). Designing serious games for children and

    adolescents. What developmental psychology can teach us. In: Ritterfeld, U., Cody, M. &

    Vorderer, P. (red.), Serious Games. Mechanisms and effects. New York: Routledge, 167-178.

    Tito, G. (2010). Professor abandons grades for experience points. Retrieved from

    www.escapistmagazine.com, DATUM.

    Walkerdine, V. (2007). Children, gender, videogames. Towards a relational approach to

    multimedia. London: Palgrave MacMillan. 232p.

    Wang, H., Shen, C. & Ritterfeld, U. (2009). Enjoyment of digital games. What makes them

    'seriously' fun? In: Ritterfeld, U., Cody, M. & Vorderer, P. (red.), Serious Games. Mechanisms

    and effects. New York: Routledge, 25-47.

    Willett, R., Sefton-Green, J. (2003). Living and learning in chatrooms (or does informal

    learning have anything to teach us?). Retrieved from http://www.wac.co.uk, 24-04-2011.

    Willett, R. (2007). Technology, pedagogy and digital production: A case study of children

    learning new media skills. Learning, Media and Technology, 32(2): 168-181.

    Willett, R. (2010). New models for new media: Young people learning digital cultures.

    Retrieved from http://www.wac.co.uk, 24-04-2011.

    Overige bronnen

    http://hamsterwereld.nl/

    http://www.ijsfontein.nl/

    http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2011-0907-201352/Masterscriptie%20Tessa%20van%20Asselt%203012468.pdf

    www.igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2011-0907-201352/Masterscriptie%20Tessa%20van%20Asselt%203012468.pdf