Europa spreekt over “new skills for new jobs”, de OESO over 21st century skills. Maar wat we daarmee precies bedoelen is niet altijd even duidelijk. In opdracht van de Vlaamse overheid onderzocht de OESO de aandacht voor 21st century skills in nationale curricula. Wat blijkt? In de meeste OESO-landen was er wel een notie van deze vaardigheden, maar de voornaamste conclusie was dat iedereen er iets anders onder verstaat, dat er geen gemeenschappelijke taal en stam is als we het hebben over deze 21st century skills.

Een van de interessantste recente initiatieven is het P21, het Partnership for 21st Century Skills. P21 is een consortium van technologiebedrijven en onderzoekscentra die zich tot doel gesteld hebben een duidelijk kader te ontwikkelen voor 21st century skills en voor de implementatie ervan in leerprocessen. Bernie Trilling en Charles Fadel – resp. Education managers bij Oracle en Cisco – schreven over hun werk in het P21-project een bijzonder lezenswaardig boek: “21st Century Skills. Learning for Life in our Times”.

De auteurs starten met een analyse van het huidige onderwijssysteem in de meeste Westerse landen: onderwijs volgt een agrarische kalender ( lange zomervakanties die toeliet om te helpen bij de oogst), een industriële tijd/ruimteindeling (gericht op disciplinering nodig voor bandwerk) en een middeleeuwse canonieke vakkenstructuur (klassieke en nieuwe talen, wiskunde, kunsten).

Het doel van het onderwijs is echter de persoonlijke talentontwikkeling, het voorbereiden op de arbeidsmarkt, het bijbrengen van burgerzin en het doorgeven van waarden, normen en culturele tradities. In de visie van Trilling en Fadel moet het onderwijs mee evolueren met de maatschappelijke veranderingen. Ze stellen openlijk de canon en de vakkenstructuur in vraag. De goed gedocumenteerde afname van zogenaamde industriële routine-jobs ten voordele van dienstverlening en creatieve banen vereist -aldus de auteurs- een grondige herziening van de vaardigheden, attituden en inhouden die in een actueel onderwijs aangeleerd moeten worden. Als alternatief bieden ze een coherente visie op 21st century skills. Ze delen deze op in drie delen:

Competenties voor leren en innovatie

- Kritisch denken en probleemoplossend vermogen

- Communicatie en samenwerking

- Creativiteit en innovatie

Burgerschaps- en beroepscompetenties

- Flexibiliteit en aanpasbaarheid

- Initiatief en zelfsturing

- Sociale en interculturele vaardigheden

- Productiviteit en resultaatgerichtheid

- Verantwoordelijkheid en leiderschap

Digitale geletterdheid

- Informatiegeletterd: informatie zoeken, verwerken en delen

- Mediageletterd: inzicht in werking van media en zelf actief media gebruiken en produceren

- ICT-geletterdheid: veilig, verantwoord en doelmatig (effectief en efficiënt) gebruik van technologie

Er is hier dus sprake van drie vormen van digitale geletterdheid, waarbij de focus op ICT er slechts één is. Informatiegeletterdheid omvat de competentie om efficiënt en effectief toegang te krijgen tot informatie, kritisch informatie te kunnen evalueren en de informatie creatief en accuraat te gebruiken.

Mediageletterdheid omvat de competenties om media de analyseren (hoe worden mediaboodschappen opgebouwd en “verpakt”? Hoe interpreteer je mediaboodschappen? , inzicht in de manier waarop allerlei media gedrag en meningen kunnen beïnvloeden,…) en de vaardigheid om zelf mediaproducten te ontwikkelen. Het gaat bij dit laatste om het gebruik van de gangbare media tools (bv. sociale netwerken, blogs, digitale foto en video,…). Het gebruik van deze mediatools om te leren en om ermee les te geven is daarbij minder evident dan het op het eerste zicht lijkt. Het didactisch mediagebruik verondersteld immers een digitale didactiek die nog grotendeels in ontwikkeling of experimenteel is …

ICT-geletterdheid omvat de competenties om technologie te gebruiken voor het organiseren, evalueren, opslaan, en communiceren van informatie en impliceert de praktische technisch-instrumentele vaardigheden om technologische hulpmiddelen te gebruiken.

Deze bredere benadering waarbij ICT slechts onderdeel is van een bredere “mediawijsheid” biedt enorm veel mogelijkheden. Technische en technologische kanten van het inzetten van ICT schrikken veel leerkrachten op voorhand af. Door de focus terug op het inhoudelijke aspect (het gaat om informatieverwerving en –verwerking) te leggen en de pedagogische en didactische componenten te benadrukken, wordt de technologische component gereduceerd tot zijn ware proportie, nl. een middel om tot betere informatievaardigheden te komen.

Dat betekent uiteraard niet dat de ICT-component niet langer van belang is, integendeel. De verbreding van ICT naar digitale geletterdheid impliceert een meer inhoudelijke focus en een meer geïntegreerde ICT-benadering.

De rest van het boek gaan ze dieper in op de implementatie van dit kader. Ze gaan daarbij uit van een ander model dan dat van een vakkenstructuur. Vertrekken vanuit reële problemen en projectwerk zijn de kernwoorden van hun methode om 21st skills te implementeren. Leerlingen werken samen aan projecten die gebaseerd zijn op reële problemen. In hun boek illustreren ze hun visie met tal van succesvolle voorbeelden van projectwerk, waaronder een aantal uit de Oracle Thinkquest competitie.

De auteurs gaan ook dieper in op vijf traditionele ondersteuningsstructuren: standaarden (bij ons: de eindtermen), toetsen, instructie, professionele ontwikkeling en de leeromgeving.

Persoonlijk vind ik hun geïntegreerd model van 21st century skills erg goed onderbouwd, zeer systematisch en volledig en zeker een van de beste pogingen om uit te k laren wat 21st century skills nu precies zijn. Over hun voorstellen om deze te implementeren via een radicale herziening van het SO (ze pleiten o.a. voor een tijdsindeling bestaande uit 50% projectwerk en 50% vakken) ben ik minder enthousiast. Een en ander doet denken aan de experimenten in Nederland met het Studiehuis. Experimenten die niet geslaagd zijn en waarbij men over de betrokken leerlingen momenteel spreekt als over een verloren generatie.

Een ander punt van kritiek is hun radicale verwerping van de canon. De auteurs argumenteren dat er simpelweg teveel zogenaamd “essentiële feitenkennis” is om deze met succes te drillen in de leerlingen van vandaag. Voorstanders van feitenkennis argumenteren daartegen dat een minimum aan feitenkennis noodzakelijk is om de grote lijnen van een vakgebied te overschouwen en dat projectwerk alleen niet volstaat om dat bij te brengen.

“Moeten ze hun geschiedenis niet meer kennen?”, was de eerste reactie die ik kreeg toen ik hierover met een collega van gedachten wisselde. Via ons project zullen ze net beter hun geschiedenis leren was het laconieke antwoord toen ik de vraag van mijn collega enkele weken later aan een van de auteurs voorlegde… Voer voor pedagogen. Laat u vooral gaan.

Referentie: Trilling, B. en Fadel, C. (2009) 21st Century Skills. Learning for life in our times. San Francisco: Jossey-Bass.

Bron van dit artikel:

http://www.edublogs.be/2010/07/20/competenties-voor-de-21e-eeuw

www.edublogs.be/2010/07/20/competenties-voor-de-21e-eeuw