http://www.nederlandsjeugdinstituut.nl/nji/dossierDownloads/Watwerkt_Pesten.pdf
www.nederlandsjeugdinstituut.nl/nji/dossierDownloads/Watwerkt_Pesten.pdf
Wat werkt tegen pesten?
Karen Mutsaers Nederlands Jeugdinstituut
Infolijn t (030) 230 65 64
e infojeugd@nji.nl
Juli 2009 i www.nji.nl
Bij het voorkómen en terugdringen van pesten blijkt vooral een schoolbrede aanpak goede resultaten
op te leveren. Zo’n aanpak combineert interventies op school-, klassikaal en individueel niveau. Voor
het aanpakken van digitaal pesten zijn nog weinig specifieke interventies ontwikkeld. Regionaal is
een aantal lespakketten of modules beschikbaar, maar onderzoek naar de effecten daarvan is, voor
zover bekend, niet verricht.
Onderstaande tekst gaat over wat er op dit moment bekend is over werkwijzen die effectief zijn in
het voorkomen en verminderen van pesten. Daarvoor is gebruik gemaakt van een aantal recente
meta-analyses en reviews op het gebied van pesten (waaronder Smith, Ananiadou & Cowie, 2003;
Smith, Schneider, Smith & Ananiadou, 2004; Vreeman & Carroll, 2007; Merrell et al., 2008 ). Deze
zijn voornamelijk afkomstig uit de Verenigde Staten en Engeland. Informatie uit deze overzichten is
aangevuld met informatie uit primaire studies en Nederlands onderzoek.
Dit document is een onderdeel van het themadossier ‘Pesten’. Het gehele dossier is in te zien op
www.nji.nl/pesten.
1. Methodes om pesten te voorkomen en terug te dringen
Onderzoek naar het voorkómen of terugdringen van pesten heeft voornamelijk binnen scholen
plaatsgevonden. Dit is de plek waar pesten veel voorkomt en waar zowel jeugdigen die pesten,
jeugdigen die gepest worden als het pestgedrag zelf goed bestudeerd kunnen worden. Ook is het een
goede omgeving om interventieprogramma’s te implementeren en op effectiviteit te onderzoeken
(Merrell, Gueldner, Ross & Isava, 2008). Deze tekst is dan ook voornamelijk gebaseerd op onderzoek
naar interventies op scholen.
Inmiddels zijn er wereldwijd veel antipestprogramma’s ontwikkeld. Onderzoek op het gebied van
pesten heeft zich tot nu toe echter meer gericht op het fenomeen zelf met vragen als: ‘Wat is pesten;
hoe ontstaat het; wie pest; wie wordt gepest en hoe vaak komt het voor?’ Naar de effectiviteit van
interventies is minder onderzoek gedaan (Smith, Cousins & Stewart, 2005). Bovendien heeft het
onderzoek naar de effectiviteit tegenstrijdige resultaten opgeleverd.
Interventies om pesten te voorkomen of terug te dringen kunnen gericht zijn op de school, de klas of
op individuele leerlingen. Bij een combinatie van interventies op al deze drie niveaus is er sprake van
een schoolbrede aanpak. Deze aanpak is vooralsnog het best onderbouwd en het meest geaccepteerd.
In onderstaande tekst wordt eerst kort ingegaan op een aantal specifieke interventies. Vervolgens
wordt uitgebreider aandacht besteed aan de schoolbrede aanpak.
1.1 Interventies gericht op het schoolniveau
Ondersteuning door leeftijdsgenoten
Een eerste specifieke interventie op schoolniveau bestaat uit het betrekken van leerlingen bij het
bestrijden van pesten. Voorbeelden van zulke interventies zijn:
• ‘Befriending,’ waarbij een leerling gevraagd wordt vriendschap te sluiten met of hulp te bieden
aan een leeftijdsgenoot die gepest wordt;
• Het samenstellen van een comité van leerlingen dat bedenkt wat er tegen het pesten gedaan kan
worden;
• ‘Mediation,’ waarbij een leerling die zelf niet bij het pesten betrokken is andere leerlingen helpt
om ruzies of pestgedrag op te lossen;
• Actief luisteren of counseling, waarbij leerlingen getraind worden in actieve luistervaardigheden.
Volgens Smith et al (2003) zijn de genoemde interventies veelbelovend. Zij kunnen ook positieve
effecten hebben op leerlingen die niet bij het pesten betrokken zijn en bovendien bijdragen aan een
goede sfeer op school. Vooral bij adolescenten wordt het inzetten van leeftijdsgenoten aangeraden
omdat zij geneigd zijn zich te verzetten tegen de autoriteit van volwassenen en eerder advies aan te
nemen van jongeren van hun eigen leeftijd (Salmivalli, 2001). Hoewel de genoemde interventies als
veelbelovend gezien worden, is er vooralsnog geen empirisch bewijs dat zij ook daadwerkelijk
positieve effecten hebben op jeugdigen die gepest worden (Smith, Ananiadou & Cowie, 2003).
Schoolrechtbank
De schoolrechtbank of ‘bully court,’ – vindt vaak plaats in het klaslokaal en bestaat uit een aantal
neutrale leerlingen die zowel het standpunt van de gepeste als dat van de pester aanhoren. Daarna
kunnen zij eventuele getuigen naar voren roepen. Op basis van de verschillende verklaringen beslist
de rechtbank welke strafmaatregelen genomen worden. Voorbeelden van maatregelen zijn een
waarschuwing, een brief aan de ouders of nablijven. In ernstige gevallen kan de rechtbank de
directeur van de school adviseren de leerling voor een bepaalde tijd te schorsen. Naar de effectiviteit
van zulke rechtbanken is nog weinig onderzoek verricht. Het fenomeen lijkt voorlopig vooral in het
buitenland, onder meer in Engeland, de Verenigde Staten en Canada, voor te komen. In een
casestudie in Engeland bleken zowel leerlingen als schoolpersoneel positief over de rechtbank te
oordelen (Smith et al., 2003; Baldry en Farrington, 2004).
Verbetering van speelruimtes en schoolpleinen
Pesten vindt vaak plaats op school- en speelpleinen. Het vergroten van het toezicht in deze ruimtes
en het verbeteren van de overzichtelijkheid kan een positief effect hebben op pestgedrag (Smith et
al., 2003).
Investeren in een veilig klimaat/verbeteren van relaties binnen de school
Grote winst is te behalen wanneer op school een sfeer gecreëerd wordt waarin harmonie en respect
centraal staan en pesten en ander agressief gedrag niet getolereerd worden (Lyznicki, McCaffree &
Robinowitz, 2004). Uit een aantal studies blijkt dat ook het verbeteren van onderlinge relaties
tussen leraren en leerlingen en tussen leerlingen onderling een positieve invloed kan hebben op het
aantal leerlingen dat gepest wordt (Smith et al., 2003).
Schoolbreed beleid
In een schoolbreed beleid staan de doelen van de school wat betreft pesten, evenals de strategieën
die ingezet moeten worden om deze doelen te bereiken. Schoolbreed beleid is vaak een belangrijk
onderdeel van de schoolbrede aanpak die in paragraaf 1.4 besproken wordt (Smith et al., 2003).
1.2 Klassikale interventies
Klassikale interventies rondom pesten hebben vaak de vorm van groepsgesprekken, bijvoorbeeld
over onderlinge relaties of meer specifiek over pesten. In zulke gesprekken wordt vaak geprobeerd
het bewustzijn van leerlingen te verhogen, ideeën te stimuleren en/of regels te ontwikkelen om het
pesten aan te pakken. Veel klassikale interventies zijn gebaseerd op sociaal cognitieve principes van
gedragsverandering. Zij richten zich op het veranderen van attitudes en groepsnormen en het
verhogen van het geloof in eigen kunnen. Om de gesprekken te ondersteunen worden vaak video’s of
DVD’s, rollenspellen en boeken gebruikt. Klassikale interventies zijn voornamelijk als onderdeel van
de schoolbrede aanpak onderzocht (Smith et al., 2003).
Vreeman et al (2007) onderscheiden in hun meta-analyse wel tien studies naar klassikale
interventies. Op basis van deze tien studies concluderen zij dat klassikale interventies op zichzelf niet
consistent bijdragen aan een afname in pestgedrag. In een aantal studies werd zelfs een toename in
pestgedrag gevonden. Zes van de tien studies lieten geen significante verbeteringen in pesten zien. In
drie van de vier studies waarin wel een afname in pestgedrag werd gevonden, was het resultaat niet
alleen maar positief. Zo vonden Baldry en Farrington (2004) bijvoorbeeld dat door hun klassikale
interventieprogramma het aantal oudere kinderen (14-16 jaar) dat gepest werd afnam, maar dat het
aantal jongere kinderen (10-14 jaar) dat gepest werd juist toenam.
1.3 Individuele interventies
Assertiviteitstraining/sociale vaardigheidstraining/woedebeheersing
Een eerste vorm van individuele interventie bestaat uit assertiviteitstraining aan jeugdigen die
gepest worden of een verhoogd risico lopen om gepest te worden. In zulke trainingen leren jeugdigen
om op niet-passieve, maar ook niet-agressieve manieren te reageren. Assertiviteitstraining lijkt wat
positieve effecten te hebben (Smith et al., 2003). Vreeman et al (2007) bespreken vier studies waarin
gekeken is naar de effecten van groepsgerichte sociale vaardigheidstraining voor kinderen die als
dader of als slachtoffer met pesten te maken hebben. Twee onderzochte interventies richtten zich op
kinderen met een hoge mate van agressie en twee op kinderen die zelf gepest werden. Drie
interventies waren gericht op oudere leerlingen, in groep 6 tot groep 8, en een interventie was
bedoeld voor jongere kinderen, in groep 3. Alleen bij de jongere kinderen werden positieve
resultaten in de zin van afnames in pesten behaald (Vreeman et al., 2007).
Tot nu toe is er weinig empirisch bewijs voor gevonden dat interventies gericht op het vergroten van
sociale vaardigheden, zelfvertrouwen, woedebeheersing of gevoelens van empathie voor het
slachtoffer, positieve effecten kunnen hebben op jeugdigen die pesten. Het lijkt er zelfs op dat zulke
interventies juist negatieve effecten kunnen hebben (Stassen Berger, 2007; Rigby, 2003).
Method of Shared Concern
De Method of Shared Concern richt zich zowel op jeugdigen die pesten als op jeugdigen die gepest
worden (Pikas, 2002). Het pesten wordt gezien als een conflict tussen de twee partijen. Eerst houdt
de begeleider of leraar een gesprek met de pester en daarna met de jeugdige die gepest wordt.
Daarna volgt een gezamenlijk gesprek waarbij de pester en de gepeste samen tot een oplossing
proberen te komen die wordt vastgelegd in een communicatiecontract. Naar de effectiviteit van de
methode is nog weinig onderzoek verricht (Vandebosch, 2006).
No Blame aanpak of Support Group methode
Vergelijkbaar met de Method of Shared Concern is de No Blame aanpak of de Support
Groupmethode die Robinson en Maines in 1997 ontwikkeld hebben. In deze aanpak wordt een
groepje leerlingen met zowel de ‘pesters’, de ‘toeschouwers’ als de gepeste en zijn of haar vrienden
samengesteld. Zij moeten samen tot een oplossing van het probleem proberen te komen
(Vandebosch, 2006). Een tweejarig onderzoek naar deze aanpak vond dat deze direct succes had in
80 procent van de pestgevallen en op termijn succes had bij 14 procent van de gevallen. In slechts 6
procent van de gevallen bleef het pesten voortduren (Smith et al., 2003).
Community conferencing of gemeenschapsoverleg
Ook in deze aanpak worden leerlingen die een conflict hebben samengebracht. Zowel de pester als de
gepeste worden ondersteund door vrienden, familie of andere personen. De pester wordt
geconfronteerd met de gevolgen van zijn daden en krijgt de kans om zijn excuses aan te bieden.
Vervolgens wordt de gebeurtenis als afgesloten beschouwd. In een pilot in Australië bleken
deelnemers aan de methode zeer tevreden te zijn en de genomen besluiten goed na te leven (Smith et
al., 2003).
1.4 De schoolbrede aanpak
In hun review concluderen Vreeman en collega’s (2007) dat de hierboven genoemde specifieke
interventies op zich geen duidelijke verbeteringen in het pestgedrag tot gevolg hebben. Betere
resultaten worden volgens hen behaald wanneer meerdere van de genoemde interventies
tegelijkertijd worden ingezet. Dat gebeurt in de schoolbrede aanpak.
Binnen de schoolbrede aanpak wordt pesten als een systemisch probleem gezien dat niet op te lossen
valt met één enkele interventie op één enkel niveau. Daarom worden in de schoolbrede aanpak
interventies op het individuele, klassikale en schoolniveau gecombineerd ingezet.
Het bekendste schoolbrede antipestprogramma is het Bullying Prevention Program van Olweus. Dit
programma is in 1978 in Noorwegen ontwikkeld en is het eerste schoolbrede interventieprogramma
dat op grote schaal geïmplementeerd en systematisch geëvalueerd werd (Smith et al., 2005). Het
originele programma is preventief van aard, maar kan ook als interventie ingezet worden om
pestgedrag op basisscholen en middelbare scholen - leerlingen van 6 tot 15 jaar oud - terug te
dringen en onderlinge relaties te verbeteren (Hoekstra, ter Beek, Wiefferink & Buijs, 2007).
Het Bullying Prevention Program is gebaseerd op onderzoek naar het ontstaan van pestgedrag en
ander agressief gedrag bij jeugdigen (Ruiter, Wiefferink en Buijs, 2006). Doel van het programma is
de school zo te hervormen dat de mogelijkheden en beloningen voor pesten afnemen (Hoekstra et al,
2007). Centraal kenmerk van het programma is dat leerlingen, ouders, docenten en directie bij de
invoering betrokken worden en informatie krijgen over pesten: wat het is en wat ze er zelf tegen
kunnen doen. Concreet richt het programma zich op drie niveaus: de school in zijn geheel, de
afzonderlijke klas en de individuele leerlingen. Maatregelen die binnen die niveaus genomen worden
zijn onder meer:
Op schoolniveau:
• Het opzetten van een comité dat de invoering coördineert;
• Training van schoolpersoneel;
• Het opstellen van regels tegen pesten, bijvoorbeeld ‘We mogen geen andere kinderen pesten’; ‘Als
we zien dat iemand gepest wordt zullen we proberen te helpen’; ‘Als we weten dat iemand gepest
wordt vertellen we dit aan een volwassene’;
• Het ontwikkelen van een gecoördineerd toezichtsysteem tijdens pauzes. Leerkrachten moeten
toezicht houden op schoolpleinen en andere speelruimtes. Daarbij is het belangrijk dat de
ruimtes overzichtelijk zijn;
• Een schoolbrede ouderbijeenkomst.
Op groepsniveau:
• Klassikale regels tegen pesten;
• Regelmatige klassikale gesprekken over pesten en onderlinge relaties. Daarbij staan vragen
centraal als ‘Wat is pesten?’; ‘Welke vormen zijn er’ en ‘Wat kunnen we ertegen doen?’ Ter
ondersteuning kunnen video- en rollenspellen gebruikt worden;
• Het organiseren van ouderbijeenkomsten per klas;
• Het organiseren van activiteiten die gevoelens van saamhorigheid in de klas kunnen versterken.
Op individueel niveau:
• Individuele bijeenkomsten met kinderen die pesten;
• Individuele bijeenkomsten met kinderen die gepest worden;
• Individuele bijeenkomsten met ouders van kinderen die bij pesten betrokken zijn.
De effecten van het Bullying Prevention programma zijn systematisch geëvalueerd in twee studies in
Noorwegen, in de plaatsen Bergen en Rogaland. In Bergen vond een quasi-experimenteel onderzoek
plaats onder 2500 leerlingen van 42 basis- en middelbare scholen in de leeftijd van 11 tot 14 jaar. In
de follow-up werd een afname in direct fysiek en verbaal pestgedrag waargenomen evenals een
afname in het aantal kinderen dat aangaf gepest te worden. Deze effecten waren sterker na twintig
maanden. Het aantal kinderen dat aangaf gepest te worden was na acht maanden afgenomen met 48
procent onder de jongens en 58 procent onder de meisjes. Na twintig maanden was deze afname 52
procent onder de jongens en 62 procent onder de meisjes. Het aantal kinderen dat aangaf andere
kinderen te pesten was na acht maanden afgenomen met 16 procent onder de jongens en 30 procent
onder de meisjes. Na twintig maanden was deze afname 35 procent onder de jongens en 74 procent
onder de meisjes. Ook het antisociale gedrag, waaronder ook diefstal en vandalisme, nam af en het
schoolklimaat verbeterde.
Het tweede onderzoek naar hetzelfde programma vond plaats in Rogaland en liet juist negatieve
resultaten zien. Dit onderzoek vond plaats onder 7000 leerlingen van 8 tot 16 jaar in 37 basis- en
middelbare scholen. Na afloop van het onderzoek bleek het aantal kinderen dat aangaf gepest te
worden te zijn toegenomen met 44 procent onder de jongens en te zijn afgenomen met 12,5 procent
onder de meisjes. Sociale uitsluiting nam toe met 12,5 procent bij de jongens en nam af met 8
procent bij de meisjes. Het (directe) pesten nam toe met 24 procent bij de jongens en met 14 procent
bij de meisjes (Smith et al., 2003; Vreeman et al., 2007; Olweus, 1994; Merrell et al., 2008).
Hoe het komt dat de uitkomsten van deze twee studies naar hetzelfde programma zo sterk
verschillen is niet helemaal duidelijk. Wel was er een aantal verschillen in de implementatie van het
programma. Zo gaf het onderzoeksteam in Rogaland minder ondersteuning aan de scholen dan in
Bergen. Ook waren er verschillen in de kwaliteit van de data, meetmomenten en de planning van de
implementatie. Mogelijk verklaart dit ook de verschillen in uitkomsten. Tussen 1997 en 1999 is in
Bergen nog een grote studie naar hetzelfde programma verricht onder 3200 leerlingen van 9 tot 14
jaar. Zowel het aantal kinderen dat gepest werd als het aantal kinderen dat zelf pestte nam af met 21
tot 38 procent (Olweus, 2004).
Op basis van het succes in Bergen hebben ook andere landen, waaronder Engeland, Canada,
Duitsland, Amerika, België, Spanje, Zwitserland, en inmiddels ook Nederland, schoolbrede
programma’s ontwikkeld en geïmplementeerd. Vaak komen de doelen en methoden grotendeels
overeen met het programma van Olweus. Onderzoek naar deze programma’s levert ook nu geen
eenduidig beeld op. In een aantal studies worden positieve effecten gevonden, maar de uitkomsten
zijn over het algemeen inconsistent. Het grote effect dat in Bergen werd gevonden, is nooit
gerepliceerd. Ook nu vinden onderzoekers soms zelfs negatieve effecten, waaronder toenames in
pestgedrag (Vreeman et al., 2007; Smith et al., 2003).
De kwaliteit van het huidige onderzoek naar anti-pest interventies is niet optimaal. Vrijwel geen
enkel onderzoek heeft gebruik gemaakt van randomisatie over verschillende groepen. Ook ontbreekt
in veel studies een controleconditie. Hierdoor is het moeilijk te bepalen of effecten ook daadwerkelijk
met de interventie samenhangen. Daarnaast worden in de studies verschillende uitkomstmaten
gehanteerd. De ene studie meet pestgedrag, de andere studie richt zich op het aantal kinderen dat
gepest wordt, of op indirecte maten, zoals het bewustzijn van of kennis over pesten. In slechts enkele
studies is bovendien sprake van een systematische programma-implementatie. Deze implementatie
verschilt ook nog eens tussen de landen, door aanpassing naar de eigen cultuur, het toevoegen of
weglaten van elementen en een andere nadruk. Bovendien wordt vaak niet duidelijk aangegeven
welke aanpassingen precies gedaan zijn. Dit alles maakt het moeilijk te bepalen waar verschillen in
effectiviteit precies mee samenhangen (Vreeman et al., 2007; Smith et al., 2004).
Een andere factor die een rol speelt in het effectonderzoek naar pesten is ‘sensibilisatie.’
Sensibilisatie houdt in dat interventieprogramma’s het bewustzijn van leerlingen rondom pesten
kunnen verhogen. Gevolg daarvan is dat zij pestgedrag ook meer opmerken en vaker zullen
rapporteren. Zo kunnen leerlingen zich door een anti-pest programma gaan realiseren dat het
verspreiden van valse geruchten of sociale uitsluiting ook vormen van pesten zijn. Door sensibilisatie
kan het lijken of er sprake is van negatieve interventie-effecten, namelijk een toename van
pestgedrag, terwijl er juist sprake is van een positief effect, namelijk toegenomen bewustzijn of
kennis (Smith et al., 2003).
Op basis van al deze afwegingen concluderen verschillende auteurs dat de schoolbrede aanpak wel
een belangrijke bijdrage kan leveren aan het terugdringen van pestgedrag, maar dat de resultaten
vooralsnog niet eenduidig zijn en dat meer gedegen, systematisch onderzoek nodig is (Smith et al.,
2004; Vreeman et al., 2007; Merrell et al., 2008; Baar, Wubbels & Vermande, 2007).
2. Werkzame bestanddelen in het aanpakken van pesten
Onderzoeksresultaten ondersteunen tot nu toe eerder de schoolbrede aanpak waarin verschillende
interventies gecombineerd worden dan het inzetten van specifieke interventies tegen pesten. Maar
hoe en wanneer deze schoolbrede aanpak precies succesvol is, wordt niet helemaal duidelijk (Smith
et al., 2004). Wel wordt in verschillende studies een aantal elementen genoemd die mogelijk een
positieve dan wel negatieve invloed kunnen hebben.
Smith et al (2003) geven aan dat studies waarin onderdelen werden toegevoegd aan het
oorspronkelijke programma van Olweus – zoals mediatie of extra ondersteunend materiaal –over
het algemeen minder positieve uitkomsten hadden dan het oorspronkelijke programma. Dit kan
betekenen dat zulke toevoegingen geen aanvullende waarde hebben en het programma de beste
effecten heeft als het in de oorspronkelijke vorm wordt toegepast. Daarnaast vonden zij dat het
langstdurende programma van 4 jaar een van de meest positieve resultaten opleverde. De lengte van
het programma zou dus ook een belangrijke rol kunnen spelen, hoewel meer onderzoek nodig is.
De extra ondersteuning die het onderzoeksteam in Bergen aan de scholen gaf – dat bestond uit het
tonen van belangstelling, het geven van feedback op resultaten en aanmoediging - kan eveneens een
verklaring vormen voor de grotere effecten die deze studie liet zien. Stevens, De Bourdeaudhuij en
Van Oost (2000) keken in hun onderzoek naar de Vlaamse versie van het Olweus programma direct
naar het aanvullende effect van ondersteuning. Zij vonden echter geen significant verschil tussen
scholen die wel intensieve ondersteuning van het onderzoeksteam kregen en scholen die geen
intensieve ondersteuning kregen (Smith et al., 2003).
Verschillen in effecten kunnen ook samenhangen met de hoeveelheid tijd, geld en moeite die scholen
zelf investeren in het programma. In verschillende onderzoeken is een positieve relatie gevonden
tussen uitkomsten en de moeite die de school zelf voor het programma heeft gedaan (Smith et al.,
2003, Smith et al., 2005).
3. De invloed van kind- en omgevingsfactoren
Over de invloed van demografische factoren als leeftijd, sekse en etniciteit of van omgevingsfactoren
als de organisatie van de school op de effectiviteit van anti-pest interventies is nog veel onduidelijk.
Wel zijn er wat resultaten die erop wijzen dat zulke factoren mogelijk een rol spelen.
In enkele studies werd gevonden dat de schoolbrede aanpak positievere effecten op
basisschoolkinderen had dan op jongeren op de middelbare school. Hierbij kunnen
ontwikkelingsfactoren een rol spelen. Zo kan verwacht worden dat jongere kinderen sneller de
autoriteit van de leraar en de school accepteren en deelnemen aan het schoolbeleid en klassikale
activiteiten. Oudere kinderen, met name jongeren die betrokken zijn bij pesten en antisociaal gedrag,
kunnen de neiging hebben juist niet te luisteren naar de leerkracht en tegen de waarden die de
school uitdraagt in te gaan. Naast ontwikkelingsfactoren kunnen hierin echter ook
omgevingsfactoren een rol spelen. Zo zijn middelbare scholen over het algemeen een stuk groter dan
basisscholen en heeft een klas meerdere leerkrachten waardoor het moeilijker is een schoolbrede
aanpak goed te implementeren.
Welke invloed leeftijd precies heeft op de effecten van anti-pest programma’s is niet duidelijk. Zo
bleek in een evaluatie van Baldry en Farrington (2004) dat een klassikaal programma gericht op het
aanleren van sociale vaardigheden effectief was bij oudere kinderen, maar niet bij jongere kinderen
die na afloop van het programma aangaven dat ze juist vaker gepest werden (Vreeman et al., 2007).
In veel studies naar de effecten van de schoolbrede aanpak werden geen sekseverschillen gevonden.
Beide studies uit Noorwegen wekken de indruk dat de aanpak mogelijk betere effecten bij meisjes
heeft. Ook lijken meisjes meer bereid om een actieve rol te spelen in de bestrijding van pesten op
school, bijvoorbeeld door het ondersteunen van leeftijdsgenoten (Smith et al., 2003).
Teglasi en Rothman (2001) evalueerden een klassikaal programma bestaande uit vijftien sessies
waarin gebruik gemaakt werd van een verhaalvorm om sociale probleemoplossende vaardigheden bij
kinderen die pesten, kinderen die gepest worden en omstanders te verbeteren. Opvallend effect is
dat de interventie bijdroeg aan een afname van pestgedrag bij niet-agressieve kinderen, maar dat er
juist sprake was van een toename van pestgedrag bij agressieve kinderen (wel waren de resultaten
positiever dan de resultaten van de wachtlijstcontrole groep) (Vreeman et al., 2007).
Meer onderzoek is nodig om te bepalen wat precies de invloed van antipestprogramma’s is op
verschillende subgroepen (Smith et al., 2005).
4. De situatie in Nederland
In deze paragraaf wordt ingegaan op de situatie in Nederland. Eerst wordt een algemeen overzicht
gegeven van anti-pest interventies. Vervolgens wordt ingegaan op een schoolbreed
interventieprogramma dat recentelijk op effectiviteit is onderzocht.
4.1 Algemeen overzicht van interventies gericht op pesten
Ook in Nederland worden op veel scholen acties tegen pesten ondernomen. Zo is er het Nationaal
Onderwijs Protocol tegen Pesten: “Pesten op school, hoe ga je er mee om?” (VOO et al., 1996). Van
de basisscholen in Nederland hanteert 67 procent sinds 1999 een pestprotocol (Dekker et al., 2003).
Naar de effecten daarvan zijn echter geen systematische studies gedaan (Ruiter, Wiefferink en Buijs,
2006).
Baar, Wubbels & Vermande (2007) geven een systematisch overzicht van Nederlandse antipestprogramma’s
, die in de afgelopen tien jaar voor het reguliere basisonderwijs, eventueel in
combinatie met de onderbouw van het voortgezet onderwijs, zijn ontwikkeld of geactualiseerd. In
hun overzicht maken Baar en zijn collega’s een inschatting van de effectiviteitspotentie van deze
programma’s op grond van zeven algemeen methodische voorwaarden voor effectiviteit:
• Een sociale en epidemiologische analyse van pestproblematiek: de empirische basis van de
interventie;
• Een analyse van risicofactoren: welke risicofactoren houden het gedrag in stand en in welke
mate?;
• Het bepalen van determinanten van gedrag: waarom gedragen pesters zich zoals ze zich
gedragen?;
• Het duidelijk omschrijven en verantwoorden van de doelen van de interventie;
• Een methode die op theorie en praktijkervaring is gebaseerd;
• Een implementatieprotocol: de procedure voor de uitvoering;
• Een evaluatieplan: wat wordt wanneer en hoe gemeten?
Deze zeven methodische voorwaarden kunnen beschouwd worden als veelbelovende principes die
een anti-pestinterventie kans van slagen geven.
Baar et al (2007) concluderen dat geen van de tien antipestprogramma’s die zij hebben onderzocht,
voldoet aan de methodische voorwaarden voor effectiviteit. Zo gaat aan het ontwerp van de meeste
programma’s niet of nauwelijks een gedegen vooronderzoek vooraf en werkt geen van de
programma’s met prestatie-indicatoren. Het programma dat het beste aan de voorwaarden voldoet
en daarom de grootste effectiviteitspotentie heeft is het PRIMA pakket. Indertijd verkeerde PRIMA
nog in een experimenteel stadium. Inmiddels is meer effectonderzoek naar dit programma verricht.
De resultaten daarvan zullen in de volgende paragraaf besproken worden.
Andere programma’s die op een aantal punten aan de gestelde voorwaarden voldoen zijn
Conflicthanteringen Sociale Competentie in het Onderwijs (C&SCO) (Van der Bolt, Kooiman,
Melisse & Bongers, 2004), ‘Pesten op school, een actieprogramma’ (Stevens & Van Oost, 1995/1998)
en het Marietje Kesselsproject (Van Helvoort & Clarijs, 2005; Van Helvoort, Brands & Van der Graaf,
2005). Baar en collega’s schatten de effectiviteitspotentie van de andere programma’s niet hoog in.
Nader effectonderzoek is nodig om de daadwerkelijke effectiviteit van de antipestprogramma’s te
kunnen bepalen.
4.2 Het PRIMA pakket
Net als in andere landen is ook in Nederland een schoolbreed anti-pestprogramma ontwikkeld op
basis van het oorspronkelijke programma van Olweus (Fekkes, 2005). Het programma is onderzocht
in tweejarig effectonderzoek. In het eerste jaar nam het aantal leerlingen dat gepest werd met
ongeveer 20 procent af. In het tweede jaar werd daarentegen geen effect meer gevonden. De
verklaring daarvoor ligt volgens de onderzoekers in de verschillen in aandacht in het eerste en
tweede jaar. In het eerste jaar besteedden de scholen veel aandacht aan de invoering van het beleid,
maar in het tweede jaar verslapte de aandacht. Op controlescholen werd in het tweede jaar juist
meer gedaan aan anti-pestbeleid. Ook bleken niet alle scholen alle activiteiten uit te voeren.
Op basis van deze bevindingen zijn NIGZ en TNO Kwaliteit van Leven, samen met GGD Nederland
en Edventure in 2004 het PRIMA project gestart. De afkorting staat voor PRoefIMplementatie Antipestbeleid
in het basisonderwijs. Het PRIMA project is een vierjarige proefimplementatie van het
anti-pestprogramma op 27 basisscholen. De implementatie gaat gepaard met intensieve begeleiding.
Het PRIMA pakket bestaat uit een aantal maatregelen en interventies op school-, groeps-, en
individueel niveau die tot doel hebben het pesten op school te verminderen. De maatregelen en
interventies zijn overgenomen van het Olweus programma, maar wel aangepast aan de Nederlandse
situatie. Daarvoor zijn gesprekken gevoerd met leerkrachten, directeuren en interne begeleiders van
basisscholen.
Maatregelen op schoolniveau:
• Het maken van een invoeringsplan voor de verschillende onderdelen van het antipestbeleid;
• Het opzetten van een Kernteam Pesten dat de invoering coördineert;
• Het instellen van een schoolbrede gedragscode over het omgaan met pesten op school;
• Het organiseren van een schoolbrede ouderbijeenkomst over het project en pesten in het
algemeen;
• Het afnemen van de PRIMA pestmeter op internet bij alle leerlingen van de bovenbouw en
bespreken van resultaten. De pestmeter is een vragenlijst die inzicht biedt in de omvang van het
pestprobleem en aangeeft hoe en waar er gepest wordt. De uitkomsten van het instrument
kunnen samen met de leerlingen geëvalueerd worden en als basis dienen om pestgedrag in de
klas aan te pakken;
• Het organiseren van een startbijeenkomst.
Maatregelen op groepsniveau:
• Het maken van groepsregels over pesten, bijvoorbeeld: We pesten elkaar niet; We proberen een
kind dat gepest wordt te helpen; We vertellen het aan de juf of meester als we zelf of als andere
kinderen gepest worden; We proberen ervoor te zorgen dat niemand buitengesloten wordt;
• Het voeren van groepsgesprekken over de groepsregels;
• Het geven van een lessenserie over pesten in groepen 6, 7 en 8;
• Het organiseren van een ouderbijeenkomst per groep;
Maatregelen op individueel niveau om het pesten te laten stoppen:
• Instellen van een surveillanceplan;
• Onmiddellijk ingrijpen als er gepest wordt;
• Systematisch onderzoeken van vermoedens van pesten;
• Voeren van gesprekken met ouders en leerlingen als er gepest wordt;
• Doorverwijzen van leerlingen naar hulpverlenende instanties als ze niet op bovenstaande
manieren geholpen kunnen worden (Hoekstra et al, 2007).
Het PRIMA antipestbeleid is in twee fasen ingevoerd. Het eerste half jaar zijn PRIMA acties op
school- en groepsniveau ingevoerd. Vervolgens is begonnen met het derde onderdeel op individueel
niveau. Inmiddels is het onderzoek naar de effectiviteit afgerond (Van Dorst et al., 2008).
De onderzoekers concluderen dat op de PRIMA-scholen, maar ook op de controlescholen, het aantal
kinderen dat pest en het aantal kinderen dat gepest wordt in twee jaar sterk gedaald is. Op de
PRIMA-scholen zijn deze afnames groter dan op controlescholen, maar het verschil is niet altijd
statistisch significant. In het eerste jaar is het aantal gepeste kinderen op de experimentele scholen
met 30 procent gedaald. Op de controlescholen was deze daling significant kleiner, namelijk 24
procent. Het aantal leerlingen dat anderen pest is het eerste jaar met 22 procent gedaald op de
experimentele scholen en met 15 procent op de controlescholen. Dat is geen significant verschil.
In het tweede jaar van invoering daalde het aantal gepeste kinderen op de experimentele scholen
met 17 procent - geen significant verschil -, terwijl er op de controlescholen sprake was van een heel
lichte toename. Onder de leerlingen die pesten was er in het tweede jaar juist een lichte toename op
de experimentele scholen van 4,2 naar 4,6 procent, en een lichte afname op controlescholen van 5,4
naar 4,1 procent. Dit verschil is niet significant.
Het effect van PRIMA is het sterkst onder leerlingen die worden gepest en vooral onder de jongste
leerlingen uit groep 6 en combinatiegroepen van 5 en 6. Onder de groep kinderen die anderen
pesten had PRIMA kleinere effecten.
Uit het onderzoek blijkt dat niet alle onderdelen van de PRIMA methode goed werden
geïmplementeerd, vooral wat betreft aanpassingen van de overzichtelijkheid van het schoolplein, het
systematisch registreren van pesten in het logboek en de uitvoering van lessen over pesten.
Daarnaast geven de onderzoekers aan dat er ook binnen controlescholen veel is gebeurd. Alle
controlescholen hebben gedragsregels ingevoerd en een derde van de controlescholen heeft het
schoolplein aangepast. Ook werden binnen de controlescholen, zij het in mindere mate, lessen over
pesten gegeven en werden pestincidenten geregistreerd. Waarschijnlijk hebben deze activiteiten
bijgedragen aan een afname in pestgedrag en gepest worden op de controlescholen. De onderzoekers
concluderen dat de gevonden effectverschillen wijzen op een systematische meerwaarde van de
PRIMA-methode voor het terugdringen van pesten op school (Van Dorst et al., 2008).
Fekkes, Pijpers en Verloove-VanHorick (2006) benadrukken daarnaast het belang van een
structurele inbedding van het programma in de school. Om het pesten laag te houden is het volgens
hen belangrijk dat het programma elk jaar opnieuw uitgevoerd wordt.
5. Digitaal pesten
Een relatief nieuwe vorm van pesten is digitaal pesten, ook wel cyberpesten genoemd. Voorbeelden
van digitaal pesten zijn het versturen van een dreigmail, iemand uitschelden per mail, MSN of sms
en het opzettelijk versturen van een virus (NIGZ, 2008). Deze vorm van pesten komt steeds vaker
voor. Uit onderzoek van de Open Universiteit Nederland, in samenwerking met GGD Zuid Limburg,
bleek dat in een half jaar tijd 24 procent van de basisschoolleerlingen uit groep 8 en 19 procent van
de brugklassers slachtoffer was van digitaal pesten. Ongeveer 17 procent van de
basisschoolleerlingen en 14 procent van de brugklassers bekenden dat ze zelf ook weleens pesten via
internet (Bolman, Dehue, Völlink, 2006).
Tot nog toe zijn er nog weinig specifieke interventies ontwikkeld om digitaal pesten te voorkomen of
terug te dringen. Op internet bestaat een aantal websites die zich richten op het voorkomen en
bestrijden van digitaal pesten. Daarop zijn vaak richtlijnen voor ouders, kinderen zelf of scholen
opgenomen die meestal niet gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek (Vandebosch, 2006). Een
voorbeeld daarvan is een speciaal dossier op de website van het NIGZ. Op deze website krijgen
kinderen, ouders en leerkrachten tips om digitaal pesten te voorkomen of tegen te gaan. Een aantal
tips die worden gegeven aan kinderen zijn: negeer pest-mails, antwoord niet en ga niet terugpesten;
log uit, of blokkeer de persoon die naar tegen je doet; maak een printje van de conversatie, mail of
website en vraag om hulp bij je ouders en docent. Een tip aan ouders is om een kind nooit alleen met
een computer te laten, en ervoor te zorgen dat zij hun kind kunnen zien als deze achter de computer
zit (NIGZ, 2008).
In Nederland heeft SIRE recentelijk een campagne uitgevoerd onder de naam Stop digitaal pesten.
Doel van de campagne was ouders, leerkrachten en kinderen te wijzen op de gevaren van internet en
ze bewust te maken van de grenzen van de digitale wereld. De campagne wordt ondersteund door
een website (www.stopdigitaalpesten.nl). Ook is er inmiddels een aantal lesmethodieken ontwikkeld
rondom dit thema. Een voorbeeld daarvan is het lespakket ‘Cyberpesten, who cares?’ ontwikkeld
door GGD Zuid Limburg, HALT Zuid Limburg, Politie Zuid Limburg en scholengemeenschap
Groenewald in Stein. Dit lespakket heeft twee varianten, een voor groep 7 en 8 van het
basisonderwijs en een voor klas 1 en 2 van het voortgezet onderwijs. Het pakket bestaat uit een
docentenhandleiding, een werkboek voor leerlingen en de DVD “Chatbox, Who cares?”, een
verfilming van een praktijkvoorbeeld van digitaal pesten. Het lespakket kan worden gebruikt als
aanvulling op bestaande lesmethoden over “traditioneel” pesten (GGD Zuid Limburg, 2008). Meer
onderzoek is nodig om de effectiviteit van dergelijke interventies te bepalen.
6. Conclusie
Wat werkt tegen pesten? Om deze vraag te beantwoorden is meer gedegen, systematisch onderzoek
nodig. Voorlopig zijn de volgende conclusies te trekken:
• Wereldwijd bestaan veel interventies die gericht zijn op het voorkomen of terugdringen van
pesten. Deze worden voornamelijk binnen scholen uitgevoerd.
• Naar de effectiviteit van deze interventies is nog vrij weinig onderzoek gedaan. Het onderzoek dat
is gedaan geeft tegenstrijdige resultaten.
• Interventies om pesten te voorkomen of terug te dringen kunnen gericht zijn op de school, de klas
of op individuele leerlingen. Wanneer interventies op al deze drie niveaus gecombineerd worden,
is er sprake van een schoolbrede aanpak. Deze aanpak is het best onderbouwd en het meest
geaccepteerd.
• Het bekendste schoolbrede antipestprogramma is het Bullying Prevention Program van Olweus
dat in 1978 in Noorwegen ontwikkeld is.
• Twee verschillende Noorse studies naar het Bullying Prevention Program vonden totaal andere
resultaten. Het eerste onderzoek vond grote afnames in pestgedrag, terwijl in het tweede
onderzoek juist toenames in pestgedrag werden gevonden. Deze grote verschillen in uitkomsten
hangen waarschijnlijk samen met verschillen in implementatie wat betreft ondersteuning door
het onderzoeksteam, meetmomenten, planning et cetera.
• Inmiddels is het programma van Olweus in verschillende landen over de hele wereld
geïmplementeerd, vaak met de nodige aanpassingen. Ook nu laat onderzoek geen eenduidig beeld
zien. De gevonden effecten zijn over het algemeen bescheiden en soms zelfs negatief in de zin dat
pestgedrag toeneemt.
• Meer goed opgezet onderzoek is nodig om te bepalen hoe, wanneer en bij wie de schoolbrede
aanpak effectief is.
• Ook in Nederland zijn verschillende anti-pestprogramma’s beschikbaar. Het programma dat tot
nu toe het best onderbouwd is, is het PRIMA (PRoefIMplementatie Anti-pestbeleid in het
basisonderwijs) pakket. Dit pakket is gebaseerd op het programma van Olweus. Effectonderzoek
naar dit programma heeft vrij positieve resultaten opgeleverd, hoewel de verschillen tussen de
PRIMA-scholen en de controlescholen niet altijd significant waren.
• Een nieuwe vorm van pesten is digitaal pesten. Hoewel er steeds meer aandacht voor deze vorm
van pesten is, zijn er nog weinig specifieke interventies voor ontwikkeld.
7. Bronnen
Baar, P., Wubbels, T., Vermande, M. (2007). Algemeen methodische voorwaarden voor effectiviteit
en de effectiviteitspotentie van Nederlandstalige antipestprogramma’s voor het primair onderwijs.
Pedagogiek, 27 (1), 71-90.
Baldry, A.C. & Farrington, D.P. (2004). Evaluation of an intervention program for the reduction of
bullying and victimization in school. Aggressive Behavior, 30, 1-15.
Bolman, C., Dehue, F. & Völlink, T. (2006). Cyberpesten: Big Deal?! Persrapport. Heerlen: Open
Universiteit Nederland.
Bolt, L. van der, Kooiman, P., Melisse, R. & Bongers, C. (2004). Met C&SCO bouwen aan een veilig
en open schoolklimaat. Alkmaar: Sardes.
Dekker, B., Diepeveen, M., & Krooneman, P.J. (2003) Sociale veiligheid op de basisschool.
Amsterdam, Regioplan Beleidsonderzoek.
Dorst, A. van, Wiefferink, K., Dusseldorp, E., Galindo Garre, F., Crone, M., Paulussen, Th. (2008).
Preventie van pesten op basisscholen volgens de PRIMA-methode. Leiden: TNO.
Fekkes, M. (2005) Bullying among elementary school children. Leiden: Universiteit Leiden
(proefschrift).
Fekkes, M., Pijpers, F.I.M., Verloove-VanHorick, S.P. (2006). Effects of antibullying school program
on bullying and health complaints. Archives of Pediatric & Adolescent Medicine, 160, 638-644.
Helvoort, K. van & Clarijs, Y. (2005). Handboek Marietje Kesselsproject –
Weerbaarheidsvergroting bij kinderen van 10 tot 13 jaar (derde licht herziene druk). Amsterdam:
SWP.
Helvoort, K. van, Brands, S. & Graaf, E. van der (2005). Handboek Marietje Kesselsproject – Mijn
Zelfbeschermingschrift. Amsterdam: SWP.
Hoekstra, F., Beek, ter J., Wiefferink, K., Buijs, G. (2007). Proefimplementatie van het PRIMA
antipestbeleid op basisscholen. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 85 (4), 196-198
Lyznicki, J.M., McCaffree, M.A., Robinowitz, C.B. (2004). Childhood bullying: implications for
physicians. American Family Physician, 70 (9), 1723-1728.
Merrell, K.W., Gueldner, B.A., Ross, S.W., Isava, D.M. (2008). How Effective Are School Bullying
Intervention Programs? A Meta-Analvsis of Intervention Research. School Psychology Quarterly, 23
(1), 26-42.
Olweus, D. (2004). The Olweus Bullying Prevention Programme: Design and implementation issues
and a new national initiative in Norway. In P. K. Smith, D. Pepler, & K. Rigby (Eds.), Bullying in
schools: How successful can interventions be? (pp. 13-36). Cambridge, UK: Cambridge University
Press.
Olweus, D. (1993). Bullying at school: what we know and what we can do. Cambridge, MA:
Blackwell.
Olweus, D. (1994). Bullying at school. Long-term outcomes for the victims and an effective schoolbased
intervention program. In: L.R. Huesmann (Ed.), Aggressive Behavior: Current Perspectives
(pp. 97-130). New York: Plenum.
Pesten op school, hoe ga je er mee om? (1996). Nationaal Onderwijsprotocol tegen pesten.
Almere: LOBO, NKO, Ouders & Coo, VOO.
Pikas, A. (2002). New developments of the Shared Concern Method. School Psychology
International, 23 (3), 307-326.
Rigby, K. (2003). Addressing bullying in schools: theory and practice. Trends and Issues in crime
and criminal justice, 259, 1-6.
Robinson, G., Maines, B. (1997). Crying for help: the No Blame approach to bullying. Bristol (UK):
Lucky Duck Publishing.
Ruiter, M., Wiefferink, K., Buijs, G. (2006). Het PRIMA pakket: een effectief antipestprogramma
voor Nederland. S&B vaktijdschrift voor onderwijsadviseurs, 8.
Salmivalli, C. (2001). Peer-led intervention campaign against school bullying: Who considered it
useful, who benefited? Educational Research, 43, 263-278
Smith, P.K., Ananiadou, K., Cowie, H. (2003). Interventions to reduce school bullying. Canadian
Journal of Psychiatry, 48 (9), 591-599.
Smith, J.D., Schneider, B.H., Smith, P.K., Ananiadou K. (2004). The effectiveness of wholeschool
antibullying programs: a synthesis of evaluation research. School Psychology Review, 33, 547-560.
Smith, J.D., Cousins, J.B. & Stewart, R. (2005). Antibullying Interventions in Schools: Ingredients of
Effective Programs. Canadian Journal of Education, 28 (4), 739-762.
Stassen Berger, K. (2007). Update on bullying at school: science forgotten? Developmental Review,
27, 90–126.
Stevens, V., de Bourdeaudhuij, I., van Oost, P. (2000). Bullying in Flemish schools: an evaluation of
anti-bullying intervention in primary and secondary schools. British Journal of Educational
Psychology, 70, 195–210.
Stevens, V. & Oost, P. van (1995/1998). Pesten op school: een actieprogramma. Apeldoorn: Garant
Uitgevers (NV) Maklu Publishers/Uitgevers.
Teglasi, H., Rothman, L. (2001). STORIES: a classroom-based program to reduce aggressive
behavior. Journal of School Psychology, 39, 71-94.
Vandebosch, H., Cleemput, K. van, Mortelmans, D., Walrave, M. (2006). Cyberpesten bij jongeren
in Vlaanderen, studie in opdracht van het viWTA, Brussel.
Vreeman, R.C., Carroll, A.E. (2007). A systematic review of school-based interventions to prevent
bullying. Archives of Pediatrics and Adolescent Medicine, 161, 78-88